Archief beheerder

Opgejaagd wild deel V   1 comment

Eind april 2020, Indonesië, zeiltocht van Raijua naar Bali. Covid-19 heeft de wereld in zijn greep. Inmiddels worden de rampzalige gevolgen duidelijk. De wereld economie ligt op z’n gat. Er wordt gevreesd voor een enorme crisis. Bijna alle landen in de wereld zijn in Lock Down, overal gelden reisverboden en veel mensen zijn in de greep van de angst. In Indonesië denkt zo’n beetje 80% van de bevolking dat het virus uit Europa komt, de meeste mensen zijn doodsbang voor blanken.

We zeilen langs Sumba, we zeilen langs Sumbawa, er lopen waanzinnig mooie golven, maar we kunnen niet stoppen op al deze van te voren door ons uitgezochte surfspots. Naast het feit dat ik bloednerveus ben over onze aankomst in Bali, voel ik me super teleurgesteld, al sinds ons vertrek uit Nederland, ongeveer zeven jaar geleden, kijk ik uit naar het bezoeken van deze plekken en het surfen op deze legendarische golven.

Ik luister naar een luisterboek, en ben daarom aan de late kant met het ontdekken van iets magisch.  Vanuit mijn ooghoek zie iets vreemds, ik richt me op en kijk. Ik zie een waterbubbel en dan een grote vin, echt op misschien maar 5 meter naast de boot. Ik spring op, naast de boot is een walvis van zo’n 20 meter omhoog gekomen, ik race naar het gangboord, ik steek mijn handen uit, kan ik hem of haar aaien? Nee, net niet. De walvis kijkt me aan, wat is het oog enorm groot en vol liefde. De walvis zwemt heel kalm verder, en is al te ver van de boot om aan te raken, dan gaat-ie met een gracieuze duik weer onder. Ondertussen roepen we naar elkaar ‘Wow zie je dat?’ ‘Wat is dat voor walvis?’ Mathies zegt: ‘Geen bultrug, deze is groter.’ We pakken het visboek erbij. Ik bekijk samen met Mathies het filmpje dat ik heb kunnen maken. ‘Het is niet zo duidelijk.’, zeg ik teleurgesteld. We proberen te achterhalen welke soort het is, en denken allemaal dat het een potvis is. Mathies zegt: ‘Deze walvis spoot schuin naar voren en de Potvis is de enige die dat doet.’ Het grappige is dat we hier internet-ontvangst hebben en ik app meteen naar iedereen wat we net meemaakte. Ik app namelijk continue over mijn stress, en iedereen is zo lief en meelevend dat ik het wel zo fair vind ook de mooie momenten te delen.

Na drie a vier dagen komen we aan, ik zie Bali al liggen. Marco is net naar bed. Dan krijg ik de schrik van mijn leven, we varen recht op een rif af! Ik zie de golven voor mijn neus breken! Dat kan toch niet?! Midden in de zee, nog ver voor de passage tussen Bali en Lombok? Vliegensvlug kijk ik op de kaart, niets te zien. Gewoon diep, maar wat breekt er dan daar? ‘Mathies ga papa roepen!’ Marco komt niet. ‘Papa zegt dat het niet zo is, er is geen rif daar.’ Toch gaan we met rasse schreden onze ondergang tegemoet als je het mij vraagt. De snelheid begint trouwens ook drastisch terug te lopen, net gingen we nog 4,5 knoop, nu nog maar 2…1,5…. 1…. Dan beginnen we zijdelings te drijven, alle zeilen gaan klapperen. Ik durf niet zomaar de motor te starten, Marco is principieel tegen motoren sinds een aantal jaar. Hij wil altijd alles zeilen, dodelijk irritant vind ik dat. Op weg hierheen hebben we ook uren in een windstilte gedobberd. ‘Mathies ga nu papa halen!’, roep ik paniekerig. Marco komt boven op het moment dat we net het helblauwe kolkende water indrijven. ‘Kijk dan! Wat is dit?!’, roep ik uit. De dieptemeter blijft constant, die loopt niet terug. Marco kijkt op de kaart. ‘Ik denk de stroming vanuit de passage naar diepere zee, die bulpt hier omhoog.’ Bizar, ik kan er nog steeds amper over uit. Gelukkig start Marco de motor. ‘Kom we ruimen de zeilen op. Hier is heel vaak geen wind tussen de eilanden.’ We varen langs Benoa, dé haven van Bali. ‘Moeten we ze niet oproepen?’, vraag ik benauwd. ‘Nee, we gaan geen slapende honden wakker maken.’ Met samengeknepen billen varen voorbij, er gebeurd niks, we worden niet opgeroepen. In de baai van Serangan en Sanur gooien we het anker uit. Het ankerveld is mega druk, allemaal werkeloze, lege charterboten. Zenuwachtig hou ik de omgeving in de gaten. Er komt niemand, ook niet na twee uur en ook niet na drie uur. Wat nu? Naar de kant gaan en proberen in te checken? We weten het niet, wat we wel weten is dat we doodmoe zijn en even willen slapen. Tijdens ons slaapje belt onze vriend Albert: ‘Ik sta naast de pier in Sanur. Ik zie jullie! Maar ik kan niet dichterbij komen. Ik rij om.’ Mathies maak ons wakker en we gaan ons klaarmaken om naar de kant te gaan. Voor de zekerheid nemen we de bootpapieren ook mee. Het is ontzettend gaaf om Albert te zien. We geven elkaar een semi-corona-proof-knuffel, dus met mondkapje op. Albert stelt voor even wat te gaan drinken, als we iets kunnen vinden wat open is. We snakken naar een borrel na al het gezenuw, en het is nog niet voorbij, we hebben nog niets officieels gedaan… na het drankje lopen we naar een gebouwtje waar de zogenaamde havenmeester van deze baai zou moeten zitten. Albert spreekt zelfs Balinees en hij doet het woord. We laten al onze papieren zien, maar de man weet niet wat hij met ons aan moet. Hij belt een agent. Marco schiet meteen in de stress: ‘Ik ga niet betalen, dat zijn onwijze absurde bedragen.’ Gelukkig is Albert erbij, hij kalmeert Marco. ‘We hebben er niet om gevraagd, we betalen niks.’ De agent geeft gratis advies, hij vertelt ons dat we moeten inchecken in Benoa. Hij kan het ook doen, maar dat wil Marco niet. We verlaten het gebouwtje, Albert gaat weer op huis aan en wij varen terug naar de boot. De volgende dag begint het gesteggel weer…

Marco wil dat ik met Mathies naar Benoa ga en daar ga inchecken, mochten we dan afgevoerd worden naar een corona-hol dan kan hij op de boot blijven en alles in de gaten houden: pompen, elektriciteit en hond. Mathies moet mee omdat hij denkt dat ze aardiger zijn tegen een moeder mét kind. Ik wil niet, ik ben bloednerveus en bang voor opsluiting van twee weken in een vies corona-hol. Het feit dat ik zo stresserig loop te doen is uiteindelijk de doorslaggevende factor: Marco gaat met Mathies. Ik zie eruit alsof ik schuldig ben aan iets, een moord ofzo. Al na een uurtje krijg ik het eerste appje: ‘Gaat goed hier, we hoeven geen test, we zijn al ingeklaard, nu alleen nog naar customs.’ Na nog een uurtje zijn ze terug. Vandaag is Marco mijn held. Mathies zegt: ‘Mama, jou was het echt niet gelukt zo kalm te blijven als papa, jij had het vast verprutst.’ Dat geef ik grif toe. Dan is het tijd voor een vreugdekreet: ‘JIHOEEEEEEE!!!’ We zijn ingeklaard, we mogen aan land, we hoeven niet in quarantaine!

De volgende ochtend komt er een jongen voorbij op een longboard, hij peddelt naar de golven. ‘Wacht!’, roep ik, ‘mag je hier surfen?’ ‘Ja! Je mag alleen niet naar het strand, maar vanaf je boot kun je gewoon surfen.’ Snel eet ik een broodje, drink mijn koffie op en haal mijn sup tevoorschijn. De zon schijnt, de golven zijn prachtig en we liggen naast de spot geankerd. Ik heb legendarische uurtjes in easy golven. Het leven is weer goed! En het wordt steeds beter. In de dagen die volgen huren we een scooter, we kunnen gewoon rondrijden. Ik kan boodschappen doen in een waanzinnig uitgebreide supermarkt, ze hebben echt alles! Van kaas, tomaten, lekkere biefstuk, bloemkool, broccoli tot crème fraiche en chocola. We hebben een papier waarop staat dat onze boot in de baai ligt, om het dorpje Serangan in te mogen, moeten we bij de Pos-Covid dat papier laten zien. Ook moeten we mondkapjes op en zijn alle stranden afgesloten. Eigenlijk mogen we het district Denpasar niet uit, maar dat doen we stiekem toch, we gaan op bezoek bij Albert en Jacobien. Zo leuk om hun mooie bamboohuis te zien. Wel schrik ik me dood van de omgeving rondom Ubud, waar zijn alle sawa’s gebleven? Weg! Vervangen door bebouwing. In de maanden die volgen wordt het leven op Bali steeds normaler, maar daarover meer in de volgende blog!

Geplaatstdecember 2, 2020 doormarije73 inUncategorized

Opgejaagd wild IV   1 comment

April 2020, Indonesië, Raijua. Covid-19 heeft de wereld in zijn greep. Inmiddels worden de rampzalige gevolgen duidelijk. De wereld economie ligt op z’n gat. Er wordt gevreesd voor een enorme crisis. Bijna alle landen in de wereld zijn in Lock Down, overal gelden reisverboden en veel mensen zijn in de greep van de angst. In Indonesië denkt zo’n beetje 80% van de bevolking dat het virus uit Europa komt, de meeste mensen zijn doodsbang voor blanken.

We zijn gevlucht naar het meest zuidelijke eilandje van Indonesie in de hoop de COVID 19 hysterie te ontvluchten. We zijn door de chief uitgenodigd op de kade om om 11 uur naar de medische check up te komen. We zien mensen heen en weer lopen met stoelen, er is een hoop bedrijvigheid. Om kart voor 11 varen we naar de kant, we willen de dinghy aan de kade leggen, maar meteen komen er paniekerige mensen aanrennen. ‘Nee! Niet hier aan land komen!’ We moeten de dinghy in zee voor anker leggen. We mogen nergens anders lopen dan naar de medische check up plek; een tent met stoelen op een kaal stukje land, naast de kade. Om daar te komen moeten we een klein stukje door de zee waden, dat is behoorlijk onhandig, want we hadden ons netjes aangekleed. In de dinghy kleden Mathies en ik ons weer uit, in ons ondergoed waden we naar de kant. Marco heeft zulke lange benen, die kan zijn korte broek hoog oprollen. Op de kant kleden we ons weer aan. Iedereen staat te kijken.

We mogen plaats nemen op stoelen. We leggen uit dat we niet op de vorige ankerplek konden blijven vanwege de enorme swell.  De chief knikt, het is ok. Dan laten we ons Medische boekje uit Tual maar weer eens zien. En ons visum. En onze inklaarpapieren. Er wordt druk gebladerd en overlegd. Ik probeer woorden op te vangen, maar mijn kennis van het Indonesisch schiet ernstig tekort. Geen idee of het overleg positief of negatief getint is. Na een half uur worden de thermometers tevoorschijn gehaald, ze doen het niet. Er wordt iemand op uit gestuurd om nieuwe thermometers te gaan halen. Ondertussen moeten we vragenlijsten invullen. De nieuwe meters arriveren, Marco heeft geen koorts, Mathies ook niet, en ik… wel. Ik begin spontaan te zweten. Ik voel me prima. Geschrokken leg ik uit dat ik me kiplekker voel. De zuster lacht vriendelijk. ‘Het is misschien de warmte, we meten zo nog een keertje.’ Na een minuut of 5 meten we nog een keertje. De temperatuur loopt terug, maar is nog steeds 37,8. Marco kijkt me boos aan: ‘Je maakt je ook zo druk! Relax toch een beetje.’ Na nog 5 minuten is mijn temperatuur 37,5. Ze laten het hierbij. We krijgen de opdracht dat we ons de komende twee weken elke dag 2x moeten temperaturen en we moeten de gegevens noteren in een schrift, evenals hoe we ons voelen. We moeten in zelf quarantaine op de boot. ‘Mogen we wel aan land?’, vraag ik gespannen. Dat is voor mij de meest priemende kwestie. De chief antwoordt: ‘Jullie mogen op de tip van het eiland het strand gebruiken. Daar wonen geen mensen.’ Hij wijst naar het oosten, daar is een enorm uitgestrekt strand. ‘We begrijpen dat jullie behoefte hebben aan bewegingsvrijheid. Maar jullie mogen niet in contact komen met de bevolking. We hebben hen al voorgelicht.’ Opgelucht gaan we terug naar de boot. We hebben land access!!! Toch is Marco minder enthousiast dan ik. ‘We kunnen niet maanden lang alleen op de tip van een eiland leven, zonder boodschappen te mogen doen.’, zegt ie. ‘Ik hoop dat we na twee weken ook naar het grote eiland kunnen.’, antwoord ik. Mij maakt het voorlopig niks uit, we kunnen aan land en dat vind ik het belangrijkste. We leggen de boot zo dicht mogelijk voor anker bij de punt van het eiland en varen met de dinghy naar het strand.

Het is een prachtig, wijd, wit strand, met een soort lage duintjes, waarachter lage rotsen liggen met droge struiken waar massa’s geiten rondlopen. Mare raced er meteen achteraan. We roepen ons een ongeluk, en gelukkig krijgt ze geen geit te pakken. Het blijft natuurlijk spannend wat er na twee weken zelf quarantaine allemaal zal gebeuren, maar ik ben vol goede moed. Tot nu zijn zelfs de meest bange mensen na een paar dagen bijgedraaid en toen hadden we niet eens officieel toestemming om aan land te mogen. En het wordt nog beter, want ook aan deze kant van het eiland lopen golven. Ik ga meteen terug om mijn surfboard te halen. De golven zijn veel en veel kleiner dan aan de andere kant, maar dat is ook wel weer relaxt. De volgende dag waait het hard, we liggen behoorlijk te rollen, maar we kunnen vast en zeker kitesurfen in de golven. Dus na een ontbijtje en school, gaan we met zijn allen naar de kant. En ja hoor, de wind komt goed genoeg door. We hebben een heerlijke sessie. Ik ben blij, zo overleef ik het wel. Mathies is ook blij, met laag water ligt het grootste gedeelte van het rif droog en hij vindt er allemaal visjes en diertjes. Ook komen er kinderen kijken. Samen met de kinderen zoekt hij naar zeediertjes. Ook de volgende dagen waait het flink, de mensen worden al vrijer en komen steeds vaker even ‘neuzen’. We krijgen een whats appje van de schooljuf, of we af willen spreken op het strand. De juf komt met de kinderen van de chief. Ze legt uit dat de chief niet bang is dat wij Covid hebben en dat hij zich voor kan stellen dat Mathies graag met kinderen wil spelen. Het is heerlijk om weer eens met een vrouw te kletsen. We hebben een ontzettend gezellige middag. Ze vertelt dat ze hier is vanwege een overheidsproject om de lokale juffen en meesters op te leiden. Ik vraag hoe dat ontvangen wordt. Eerlijk antwoordt ze: ‘Niet zo goed. De onderwijzers zijn erg conventioneel en staan niet open voor veranderingen.’ Dat vindt ze erg jammer. De chief daarentegen is veel meer open minded en ze kan het erg goed vinden met hem en zijn familie. Twee dagen later worden we weer uitgenodigd op het strand. Deze keer heeft de juf een vragenlijst bij zich van het dorp, ook hebben de kinderen tekeningen voor Mathies gemaakt. Onze harten smelten. Wat een ontzettend lieve mensen. Nog een aantal dagen later vragen we of we boodschappen mogen doen in het dorp. Dat mag niet. Wel kunnen ze boodschappen voor ons doen.

Door de aanhoudende harde wind is onze ankerplek heel rollerig geworden, het lijkt wel of we aan het varen zijn. Glazen glijden van de tafel en we moeten alles vastzetten. We vragen of we weer dichter bij het dorp mogen ankeren. Dat mag. Als de boodschappen arriveren is het een enorm gedoe om ze in de dinghy te laten, want we mogen nog steeds niet over de pier lopen. We zijn hier nu tien dagen, maar er verandert niets ten opzichte van de restricties. Dat is eigenlijk wel een tegenvaller. Dat had ik niet verwacht. En het wordt nog erger… Door de woeste zee en het niet aan mogen leggen aan de pier, is er geen plek voor de dinghy om voor anker te gaan, ook kan Marco ons niet goed afzetten op de kant omdat het laag water is en het rif ligt half bloot. We liggen nu dichter bij het dorp, maar qua rollen is het niet heel veel beter. Aan boord is het heel onplezerig, ik word zelfs een beetje zeeziek. Bovendien waait het van de planeten. Ik wil naar de kant! Maar hoe dan? Na lang wikken en wegen, besluit ik met de kitespullen en Mathies op het grote supboard naar de kant te suppen. We liggen nu aan de andere kant van de pier, en moeten dus voorbij het dorp lopen over het strand. Nou ja, zo erg zal dat toch niet zijn? We gaan immers niet door het dorp lopen en het is toch super duidelijk dat we niet ziek zijn! Het stukje suppen is een gruwelijk gevecht. Ik peddel me een beroerte. De kite hangt half in het water en zuigt water op, mijn surfboard schuift de hele tijd weg op de golven en ik kan me amper bewegen door mijn harnas. Na een hoop gevloek en getier komen we eindelijk aan op het strand. We leggen de sup hoog op het strand en lopen laag langs de zee richting de pier. We moeten er toch op de een of andere manier voorbij. Een woedende agent komt op ons afgerend. In het Indonesisch staat hij tegen me te schreeuwen. Ik zeg: ‘ik heb toestemming. Ik loop naar het strand op de punt. De zee is te wild.’ Het kan hem niks schelen. We moeten in het tentje gaan zitten. We mogen er niet langs. Ik vraag of de schooljuf komt om het uit te leggen. Na een half uurtje komt ze. Ze legt uit: Er zijn filmpjes zijn van jullie gemaakt, terwijl jullie over de kade voor het dorp lopen zonder mondkapjes, door tegenstanders van de chief. De filmpjes zijn verspreid op internet. Er komen over een paar maanden verkiezingen en de ‘tegenpartij’ gebruikt jullie om de chief zwart te maken. Ze zeggen dat hij zich niet aan het protocol houdt.’ Ik vraag wat dat betekent voor ons. Ze vertelt: ‘De chief van het grote eiland is ingelicht. Jullie moeten aan boord blijven en mogen niet meer aan land komen. De landelijke autoriteiten zullen worden ingelicht in Jakarta om te bepalen wat er met jullie moet gebeuren.’ Ik voel onmiddellijk de stress door mijn lijf gieren. Jakarta?! ‘Ok, Ik ga terug naar de boot en zal het Marco vertellen.’, antwoord ik.

Verdrietig doe ik verslag, ons plan heeft niet gewerkt. Marco vindt het ook geen aanlokkelijk vooruitzicht. Het kan wel weken duren voordat er iets besloten wordt en het is heel aannemelijk dat we, net als in Timor, geen toegang tot land meer krijgen en misschien zelfs een vaarverbod. We besluiten dezelfde avond nog door te varen naar Bali. Onze vriend Albert heeft in de afgelopen dagen steeds verslag gedaan. Hij verwacht nog steeds weinig problemen. We appen naar de chief en de schooljuf en gaan als de sodemieter het vertrek voorbereiden. We horen de hele dag niets van ze, maar als we wegvaren komen de appjes opeens binnen. Ze zijn vreselijk teleurgesteld dat we geen afscheid zijn komen nemen. Ik krijg zelfs een boos emotiecoontje. Ik voel tranen over mijn wangen lopen. Ze waren zo lief, het is niet hun schuld dat alles zo ingewikkeld geworden is, maar hier zo kwetsbaar als een speelbal in de storm blijven, en overgeleverd zijn aan de grillen van de overheid, is gewoon geen optie. Ik leg uit dat we vanmiddag contact opgenomen hebben, dat we wel afscheid wilden nemen, maar dat we al die tijd niets gehoord hebben, en dat we echt moeten vertrekken vanwege het weer. En dat we bovendien absoluut niet meer aan de kant mochten komen. Uiteindelijk begrijpen ze het en krijgen we weer lieve emoticoontjes met kusjes en hartjes. Gelukkig maar, want dit eiland, de chief met zijn familie en de juf zullen voor altijd een warm plekje in ons hart hebben. En dan zijn we nu dus op weg naar onze laatste hoop: Bali. Hoe zal dat gaan? Je leest het in de volgende blog.

Geplaatstnovember 23, 2020 doormarije73 inUncategorized

Opgejaagd wild III   7 comments

April 2020, Indonesië, Timor. Covid-19 heeft rampzalige gevolgen voor de hele wereld. In sommige landen liggen de lijken op straat omdat er geen plek is in het ziekenhuis. Operaties moeten worden uitgesteld en zo’n beetje alle landen gooien hun grenzen dicht, overal gelden reisverboden en veel mensen zijn in de greep van de angst. Bovendien is er veel onzekerheid. Vragen blijven onbeantwoord. Helpen mondkapjes wel of niet? Hoe ziek word je als je besmet raakt? Hoeveel procent gaat nou werkelijk dood?

Het gekke is dat wij eigenlijk helemaal niet zo bezig zijn met de ziekte zelf, veel meer met de gevolgen. Ten eerste hebben we sterk het vermoeden dat we het al gehad hebben, en ten tweede zitten we vrij veilig op onze boot. Maar wat te doen met de voortgang van de reis? Waar heen? Door de Ramadan heeft de Indonesische overheid besloten dat er geen binnenlandse vluchten en boottochten meer zijn toegestaan. Dat lezen we op de dag dat we voor de kust van Timor liggen en niet aan land mogen… Het reisverbod gaat de volgende dag in. Het net sluit zich steeds dichter om ons heen. Hier mogen we niet aan land, de autoriteiten willen dat we weg gaan, maar de regering van Indonesië heeft vanaf morgen reizen verboden. We kunnen geen kant op.

we kunnen praten als brugman, aan land mogen we niet

Ik voel me zo intens ongelukkig, bang en gestresst. Normaal als ik me zo voel, ga ik een eind lopen, surfen, kiten, snorkelen, fietsen of weet ik wat voor sport beoefenen. Nu zit ik vast op de boot. Marco ergert zich groen en geel aan mijn vibes en ik aan de zijne. Voor mij voelt het alsof hij doet alsof er niks aan de hand is. Ik denk om mijn gestress te compenseren. Maar zoals hij mij debiel vindt doen, vind ik het onuitstaanbaar hoe hij alles bagatelliseert. Ik besluit om de boot heen te gaan zwemmen. Het is een hele woelige zee, want we liggen onbeschut en het waait hard. Normaal zou ik er niet over piekeren om in dit klotsende water te gaan zwemmen, op de heenweg krijg ik continue spetters en golven water in mijn gezicht. Toch lucht het op. Ik ben iets rustiger als ik terug kom. Nu kunnen we overleggen.

De havens gaan vanaf morgen dicht, hier in Timor kunnen ze wel zeggen: Bali blijft open, maar welke garantie hebben we? We hebben geen direct contact, we kunnen niet bellen. Onze vriend Albert, op dat moment in Bali heeft contact gelegd met de Nederlandse ambassade. Zelfs zij weten niet precies wat het protocol is, wel/ niet in quarantaine op de boot, of in een speciale overheidsinstelling. Wel/ niet na quarantaine toegang tot land…

zie je dat kleine zwarte stipje links onder? dat ben ik. mega golven!

Als we remote gaan, hebben we in ieder geval kans een plek te vinden waar we stiekem aan land kunnen, voor mij is toegang tot land een primaire levensbehoefte. Ik word knetterlijp als ik weken vast kom te zitten aan boord. Dat weet ik gewoon. Ook Mathies stuitert de pan uit. De enige die zich er amper druk over lijkt te maken is Marco, maar goed die zit zo vaak dagen achtereen aan boord, zonder aan land te gaan. Veel vrienden geven advies, de meeste zeggen: ga remote, je kunt altijd nog Bali als laatste optie aandoen. Maar waar gaan we dan heen? Ik wil ergens heen waar we op z’n minst aan land kunnen proberen te komen en waar ik kan surfen. We besluiten naar Palau Raijua te varen, dat is een piepklein eilandje heel zuidwestelijk. We hebben veel eten, drinken en benzine. We kunnen voorlopig vooruit zonder in de problemen te komen. We varen ’s nachts aan de oceaankant voorbij het eiland, op Google Maps hebben we gezien dat daar weinig bebouwing is. We varen tot het uiterste zuidwesterlijke puntje. Daar lopen prachtige golven, en we hebben een ankerbaai gezien (lang leven de satellietbeelden op Google) direct naast de pointbreak. We ankeren in de vroege avond en ik sta op de boeg met de verrekijker. Ik moet op ondieptes letten, maar ik heb vooral oog voor de brekende golven. Mijn hart maakt een sprongentje. Dat belooft wat voor morgen! We gooien het anker uit en doen een schietgebedje. Hopelijk worden we met rust gelaten… Als ik ’s ochtends wakker word, is het eerste wat ik doe, de golven checken. Het ziet er veel belovend uit, ook nog geen bootje met officials… zou ons plan gelukt zijn? Misschien wonen hier aan deze kant überhaupt geen mensen. Na een snelle koffie en broodje spring ik meteen op mijn sup. Ik moet een heel eind peddelen, maar dat kan me niks schelen. De golven zijn mega groot, zeker 2.5 meter, maar ze lopen prachtig en ik heb de tijd van mijn leven. Als ik na twee uur terug kom op de boot, zie ik een groepje mensen op de kant staan kijken en wijzen naar ons. Oh jee… wat gaat er nu gebeuren? Voorlopig even niks.

Na drie dagen op de boot, is ook Mathies wel toe aan wat beweging, we gaan snorkelen langs de rotsen. Na ‘t snorkelen gaat hij op een sup snorkvissen, wat boffen we toch met dit kind. De enige die nog steeds maar op de boot vast zitten zijn Mare en Marco. De laatste heeft er geen enkel probleem mee, maar de eerste wel. Ze staat aan één stuk door naar de kant te kijken met een intens droevige blik in haar ogen. Landtoegang is echter super tricky, er klappen enorme golven op het strand, er is geen plek om de dinghy veilig voor anker te leggen… Hoe gaan we dat doen? Marco zegt: ‘Ik zet jullie af op de rotsen.’ Ik kijk naar de plek die hij aanwijst: als er een golf langs de rots komt, is het water hoog genoeg om omhoog te kunnen klimmen, als de golf voorbij is, steekt er een steile, kale wand uit het water. Het is een kwestie van timen, mij lukt dat wel, maar hoe moet dat met Mare en Mathies? Ik vind het te gevaarlijk. ‘We kunnen beter naar t strand zwemmen’, zeg ik. Marco twijfelt even, de golven die op het strand breken zijn echt groot. Toch gaat hij akkoord. We trekken flippers aan en doen onze schoenen/ slippers aan onze handen. Marco vaart zo dicht mogelijk naar het strand, tussen twee sets golven springen we overboord. Als we naar de kant zwemmen, zie ik achter me al een flinke golf aankomen. ‘Wachten Mathies, als deze golf voorbij is, zo hard mogelijk naar het strand zwemmen!’, roep ik. Mare gaat voorop, ik hou mijn hart vast als ik haar in die enorme golf zie verdwijnen, maar als de golf zich terug trekt van het zand, staat ze daar zich uit te schudden. Gelukkig, ze heeft het gehaald. Nu wij nog… we proberen tussen twee golven aan land te klimmen, maar als we er bijna zijn, klapt er toch een golf over ons heen. Ik land met mijn knie op een steen en voel een stekende pijn, maar het enige waar ik aan kan denken is Mathies, als hij maar niet met zijn hoofd op een steen is geklapt. Snel kruip ik over het zand naar het droge land, ik zie Mathies hetzelfde doen. Gelukkig is hij er zonder kleerscheuren vanaf gekomen. We zijn aan land! Het is heerlijk om weer lekker rond te kunnen lopen. Mare racet van hot naar her, zelfs Mathies klaagt niet over het wandelen, maar geniet. Als we voorbij de rotsen zijn, zien we in de verte allemaal kleine hutjes, er lopen mensen rond en we zien vuurtjes. Shit… toch niet zo verlaten als we hoopten. Snel draaien we ons om en lopen weer terug. Het is beter dat niemand ons ziet. Toch komen we mensen tegen, we knikken hen toe en doen alsof het de normaalste zaak van de wereld is, dat we daar rondlopen. Als we weer bij de rotspunt aankomen waar Marco ons kan oppikken, fluiten en wuiven we, Marco komt eraan. De situatie is echter veranderd. Het water komt minder hoog. We besluiten van de rosten af te springen. Mare wil niet zelf springen, dus moet ik haar in het water gooien. Ik vind het echt rot om dat te moeten doen, dat arme beest. Ze is doodsbang. Maar het moet, met een flinke plons, gaat ze koppie onder, dan komt ze boven en zwemt snel naar Macro in de dinghy, Mathies vindt het wel leuk om van de rots af te springen, en ik ook. Deze eerste dag is een mega succes. Het was zo fijn om weer te kunnen surfen, snorkelen en wandelen. Ik voel me als herboren.

De volgende ochtend stap ik weer direct op mijn sup, op naar de golven. Ik zeg tegen Marco en Mathies: ‘Hou me in de gaten met de verrekijker, de golven zijn namelijk nog hoger dan gister en ik ben een beetje bezorgd om daar zo in mijn uppie te zijn, het is een half uur peddelen vanaf de boot.’ Ze beloven het, al zeggen ze ook: ‘Ga gewoon niet, het is te ver en te gevaarlijk’ Ik heb er geen oren naar. Na al die maanden zeker, NIET gaan surfen als er zulke mooie golven zijn. Toch voel ik me best onzeker. De golven zijn echt heel hoog, na een uur ben ik doodmoe, het vergt al mijn concentratie om niet te vallen, en gespoeld te worden. Ik wil terug naar de boot peddelen, maar kom in een enorme stroming terecht. Ik peddel een half uur voluit zonder ook maar een millimeter dichterbij de komen, ik raak uitgeput, wat moet ik doen? Ik roep en wuif en schreeuw, maar geen Marco die me komt halen… Ik dwing mezelf kalm te blijven als ik nu ga huilen, put ik mezelf extra uit. Wat moet ik doen, ik kan me niet mee laten voeren met de stroming en dan ergens anders aan land gaan, geen idee hoever de stroming voert de oceaan in. Het enige wat ik kan doen is proberen via een golf dichterbij land te komen en dan misschien gaan lopen? Ik loop dan wel het risico dat mijn board beschadigd op het rif, maar beter dat dan afdrijven en verzuipen. Ik peddel weer terug de golven in. De eerste golf die probeer te pakken, mis ik. Ik val, vliegensvlug klauter ik weer op mijn board. De volgende golf pak ik, en ik kom een heel eind. Ik schat dat ik misschien toch dichter langs de kant terug kan komen, zonder in de mui terecht te komen. Ik peddel zo hard als ik nog nooit gepeddeld heb, en het lukt me. Ik word niet op het rif gezet door golven, precies tussen twee sets kom ik voorbij een tricky rotspartij en dan kan ik terug peddelen. Doodmoe en trillend kom ik thuis. Verontwaardigd en met tranen in mijn stem leg ik uit wat er gebeurd is. ‘Waarom kwamen jullie me niet redden? Ik heb zolang geroepen en gezwaaid met mijn peddel!’ Het simpele antwoord luidt: ‘We keken met de verrekijker en zagen je niet meer. We dachten dat je aan land gegaan was om terug te lopen.’ Mathies voegt eraan toe: ‘Gelukkig ben je nu veilig! Je mag daar niet meer in je eentje surfen!’

de derde dag komt er een bootje langszij

Vlak daarna zien we mensen op de rotsen staan kijken naar ons. Wat doen ze daar? Dat wordt snel duidelijk. Binnen 15 minuten staat er een heel circus, auto’s, militairen en mensen groepen samen op de rotsen, ze staan te schreeuwen in een megafoon. We besluiten er heen te varen in de dinghy. We zijn dus niet onopgemerkt gebleven… Als we in de beurt van de rosten drijven zetten we de motor uit. De militair tettert: ‘Wat doen jullie hier? Je mag hier niet zijn. Covid-19! Ga weg!’ We leggen uit dat we niet weg kunnen: motor problemen en geen wind. Nood situatie. Daar hebben ze even niet van terug. Ze kijken wel iets minder boos en roepen dat ze gaan overleggen. We mogen niet verplaatsen. Nou dat waren we toch al niet van plan. En er zal een bootje komen met officials om de situatie te bespreken.

Er gebeurt niks meer die dag, en Mathies, Mare en ik gaan nog een keertje wandelen op dezelfde manier. De volgende ochtend ben ik mijn stress van de vorige dag weer vergeten en ga toch weer surfen. Deze keer spreek ik af dat Marco me na anderhalf uur moet komen halen, dan kan het echt niet misgaan. De golven lopen minder mooi, het lijkt wel of de swell nog meer toegenomen is en er meer wind, was ik hier nu maar gewoon op mijn surfboard, dan zou de wind minder uitmaken. Maar er is geen plek om de dinghy veilig te ankeren, soms breken de golven over de hele linie. Als Mar me komt halen, vraagt ie: ‘Is het niet goed om te kiten?’ ‘Vast wel’, antwoord ik, ‘alleen is er geen plek om te starten. Dat heb ik gisteren al gecheckt, het strandje voor het rif ligt in de luwte van de duinen, de wind komt schuin over land. En hoe moeten we elkaar in godsnaam redden? We kunnen de dinghy niet voorbij de brekers voor anker leggen.’ Teleurgesteld moet Marco dat beamen. ‘Je moet met meer mensen zijn en dan moet iemand stand by blijven in de dinghy. We varen terug naar de boot. De golven zijn inmiddels zo groot dat we niet meer naar het strand durven te zwemmen. Mathies en ik gaan een beetje rommelen op de sups met snorkelbrillen.

de officials in Raijua zijn ontzettend aardig

Eind van de dag komt er een boot vol mensen, wel twintig. De officials komen aan boord, er is een schooljuf mee als tolk. De mensen zijn super vriendelijk. Ze willen ons helpen, ze brengen water en noodles. Ze vragen wanneer we weer weg kunnen, we zeggen dat we dat niet precies weten. Ze zeggen dat we naar het dorp moeten komen voor een medische controle. Kan dat wel met de kapotte motor? We leggen uit dat een klein stukje niet zo erg is, dat we de volgende dag zullen komen, en dan vertrekken ze weer. Vlak voor het avondeten, schrik ik me rot. De golven zijn inmiddels zo groot dat ze beginnen te breken op een punt waar ze niet eerder braken en ze lopen bijna door tot waar wij liggen. Angstig roep ik: ‘Mar! We moeten hier NU weg! Kijk dan, de golven beginnen vlak bij ons te breken.’ Eerst denkt Marco nog dat het wel mee zal vallen, maar dan moet hij het ook beamen. Helaas begint het al donker te worden, en in het donker varen we richting het dorp. Best spannend, want kloppen de kaarten wel? Met een schijnwerper sta ik voorop. We willen natuurlijk ook niet over een klein vissersbootje heen varen. In het donker gaan we voor anker. Die nacht slapen we onzeker, hoe zal de controle morgen verlopen? Zouden ze ons toestemming geven om te blijven en om aan land te komen? Volgende blog weet je het!

Geplaatstnovember 11, 2020 doormarije73 inUncategorized

Opgejaagd wild Deel II   2 comments

Covid-19 krijgt de wereld in zijn greep, ook Indonesië beseft dat er iets ernstig mis is, iets wat niet verdwijnt door met zijn allen in de Moskee te gaan zitten bidden. En dus wordt ons tripje richting Timor een totaal andere ervaring dan we ooit hadden kunnen voorzien.

Het begint allemaal aperelaxt. We hebben zoiets van: ‘Ah, het zal allemaal wel meevallen. We hebben ons Groene Health book, we hebben een visum, we zijn ingeklaard.’ En in de eerste baai, is ook weinig aan de hand. Niemand komt op ons af, zoals op de zandbank en we genieten van de prachtige baai, het strand, en de rust. Heerlijk na al die maanden aan de kade. Geen inkijk en aanloop. Ik kan gewoon in mijn blootje rondlopen en dat heb ik gemist. Een van de grote voordelen van ankeren is dat je echt heel vrij bent, geen buren, alleen water om je heen.  De mensen uit het dorpje blijven bij ons uit de weg, en wij laten hen met rust. Beetje vreemd is het wel, normaal zouden we zeker het jungle paadje volgen naar ‘t dorpje, nu echter niet.

De volgende baai heeft helemaal geen dorpje, en het is er adembenemend mooi, wel varen er allerlei vissersbootjes voorbij en kano’s, de mensen zwaaien vriendelijk. We snorkelen en krijgen kokosnoten van de vissers op het strand. De jongens klimmen met een rotgang de palmboom in. ‘Ik ga t ook proberen’, zegt Marco. En hup, daar gaat ie, tot aan de bladeren. De jongens joelen. Ondanks alle schoonheid voel ik een enorme drive om door te varen. We zijn al drie maanden in Indo, en ik heb nog geen een keer gesurft (behalve dan, die keer in Bali) Dus gaan we na twee dagen weer verder. Deze keer gaat het heel anders. Er komt meteen een boot aanvaren. Er zitten mensen in soldatenpakken in met handschoenen aan, en mondkapjes op. Ze hebben hun mobieltjes in de aanslag en maken filmpjes terwijl ze onze boot filmen. Ze zeggen: ‘Jullie kunnen hier niet blijven, jullie moeten weg.’

Wij antwoorden: ‘Het spijt me meneer, maar we gaan nu niet weg. Er is geen wind meer en we blijven hier overnachten en we wachten ook tot de wind terug is. We zijn een zeilboot en hebben wind nodig. Kijk, we zijn ingeklaard en hebben een Healt document.’

De soldaten maken overal foto’s van, ze gaan contact opnemen met hun bazen. Ze weten niet wat ze met de situatie aan moeten. We vragen of we benzine, fruit en een simkaart in het dorp kunnen kopen. Ze schrikken zich dood: ‘Nee! Jullie mogen niet naar het dorp!’ Ze gaan de spullen voor ons kopen. ‘ s Avonds komen ze in het donker terug met fruit, benzine, maar geen simkaart. Dat is wel jammer, want ons nummer uit Tual werkt hier niet. En we vragen ons af hoe het nou precies zit. Wat zijn onze rechten? We blijven nog een dag en een nacht. Het snorkelen is waanzinnig mooi. We kunnen ook op een zandplaatje wandelen met Mare, maar dan komt de wind terug en besluiten we weer door te varen. We schuiven echter maar een piepklein stukje op. Maar komen weer in een waanzinnig mooie baai aan. Inmiddels beginnen we bijna te wennen aan de boot vol soldaten, in vol-corona-ornaat die ons filmen op hun mobiel. Toch is het een rotgevoel om zo onwelkom te zijn. Deze baai, heeft een rifje en wonder-boven-wonder loopt er een klein golfje. Ik ga meteen op pad en scoor wat ritjes. Ik voel me meteen zo blij, zo blij. De wind laat op zich wachten, maar in deze baai voel ik niet zo’n onrust. Het is ook zo mooi en de mogelijkheid om even een beetje in de golven te zijn, ook al zijn t piepkleine golfjes, maakt dat ik me weer wat meer ZEN ga voelen. Het is ook niet niks om gegrepen te zijn door het surfvirus, en in een land te zijn wat wereldberoemd is om zijn waanzinnige golven, maar daar maar niet te zijn. (Ik weet t, alleen surfers begrijpend dit, alle andere mensen verklaren mij voor gek.) Na een dag of drie besluiten we weer verder te hoppen. Maar niet voordat we verse groente ingeslagen hebben. Dat is geen enkel probleem, want de mensen zijn niet meer bang, maar gewoon nieuwsgierig. Ze komen nu in hun kano’s langszij en willen kokosnoten, papaya’s en bananen verkopen. Wij willen dat met alle liefde doen, win-win-situatie. Ook wandelen Mathies, Mare en ik nog de berg op en ga ik met de dinghy naar de volgende baai om echte groente kopen: boontjes, een soort spinazie en watermeloenen. Het is een leuk avontuur. De oude-man-die-het-land-bewerkt, heeft op een cruiseship gewerkt en spreekt goed Engels. De prijs voor de groente kan ik met de helft afpingelen, gelukkig ken ik de prijzen van de markt in Tual uit mijn hoofd.

Onze laatste stop voor Timor is een atol. Dit keer ben ik eerlijk gezegd blij met de twee soldaten die in de boot bij de andere mannen zitten. De mannen stinken een uur in de wind naar alcohol, klaarblijkelijk stoken ze hier hun eigen arak. Ze hebben bloeddoorlopen ogen, klimmen meteen aan boord en beginnen bijna rond te lopen. Gelukkig is Marco een mega Alfa van 1m90 en niet zo snel geïntimideerd, vriendelijk doch dringend sommeert hij ze van boord, terug hun bijboot in. We laten aan de soldaat onze papieren zien en het is wel best. De zon is bijna onder en de mannen gaan weer op huis aan. Die nacht vissen Marco en Mathies van de boot en vangen grote, dikke vissen! Heerlijk! De volgende dag ziet er veelbelovend uit: midden in de atol, wederom een schitterend eilandje met een parelwit strand, een lange zandbank en het waait! Vliegensvlug verzamel ik de kitespullen en we vertrekken richting strand. De wind blijkt net aan goed voor 12meter, en we kunnen een uurtje kiten en dan is het al op. Maar toch, het was heerlijk! De dag erna geen wind, wel golven. Ik ga naar een pas, waar ik golven zie breken. En eindelijk kan ik in krachtige golven surfen. Ik ben op mijn sup, ik ga nooit meer zomaar buiten op een rif op mijn surfboard. Weet je nog dat onze vriend Dominique in de Tuamotus aangevallen is door een Lemonshark? Nou, ik herinner het me nog als de dag van gisteren en ga nooit zomaar op een nieuwe plek in mijn eentje surfen. (Tenzij het natuurlijk een bekende surfspot is)

Na drie dagen varen we weer verder. Het tochtje is voor mij het mooiste tochtje van de hele wereldreis. We zeilen tussen de eilanden, het water is spiegelvlak en we komen terecht in een enorm spektakel: dolfijnen, pilotwhales, bultruggen, gewone vissen, zoals tonijnen en als klap op de vuurpijl orka’s. De orka’s zien we op een ander moment, maar wat een beestenboel! Zo gaaf! In de verte steekt een piek van een vulkaan op Flores door de wolken. Ik weet dat het straks niet makkelijk zal zijn om in Timor in de haven aan te komen, maar voor nu is het leven even volmaakt.

Vlak voor we de haven van Kupang invaren ankeren we even in een baaitje, we zwemmen er en laten Mare poepen. Dan varen we naar de baai van Timor, we besluiten een piepklein dorpje aan te doen, niet de grote haven. We gokken mis. De mensen raken totaal in paniek. Soldaten en agenten komen in allerijl aan racen op fietsen en brommers. We moeten plaatsnemen aan de voet van de vuurtoren. Angstige mensen met mondkapjes gebaren boos naar ons dat we weg moeten. We glimlachen en zeggen: ‘Geen zorgen, we zijn ingeklaard. We zijn niet ziek. We hebben een visum.’ Het maakt niks uit, we moeten weg van de agent. Wel mogen we in het dorp motorolie kopen. Een sliert mensen volgt ons, de nieuwsgierigheid wint het wederom van de angst. In Kupang gaan we aan land. Er lijkt niks aan de hand hier, we worden veel minder aangestaard en drinken een biertje in de stad op onze overwinning. Morgen doen we wel boodschappen. Maar weer zitten we er grondig naast. Een agent staat naast onze dinghy. Hij zegt dat we niet van boord mogen en dat morgen de havenmeester komt met de mensen van de health devision. En ja hoor, de volgende ochtend vroeg vaart er een kustwachtboot langszij. Wel acht mensen in corona-pakken komt aan boord. We mogen niet aan land, wat we ook zeggen. Ze willen boodschappen voor ons doen, dus uiteindelijk gaan twee mannen van immigratie naar de supermarkt met een mega lange boodschappenlijst, via whats app video call overleggen we welke spullen we moeten hebben.

Ik raak ondertussen in paniek. Wat als het overal zo gaat? Inmiddels hebben we weer internet en we hebben gelezen dat er een travelban over heel Indonesië is uitgeroepen. Ik maak me vreselijk druk. We appen met vrienden en Albert. Hij denkt dat het op Bali mee zal vallen, in het ergste geval twee weken quarantaine. Maar waar moeten  we dan in quarantaine, op de boot of in een ziekenhuis? Hoe moet dat dan met Mare? Het is ongeveer  vier tot vijf dagen zeilen tot aan Bali. Bali is ook in een soort lockdown, je mag niet vrij over het eiland rijden, er geldt een avondklok, de havens zijn waarschijnlijk dicht… Wat moeten we doen? Er zijn twee opties:

  1. We gaan naar het aller zuidelijkste eilandje Rayua, en hopen dat de corona-stress daar niet is doorgedrongen.
  2. We gaan naar Bali en lopen het risico weg gestuurd te worden of in quarantaine gezet te worden in een ziekenhuis. Geen oppasser op de boot en Mare zonder eten en drinken achterlaten…

In het volgende deel lees je wat het geworden is!

Geplaatstnovember 3, 2020 doormarije73 inUncategorized

Opgejaagd wild, deel I   1 comment

Sinds januari 2020 is een groot deel van de wereld in de ban van het Covid-19 virus. Wij hebben er pas sinds maart echt mee te maken gekregen. Tot die tijd was het voor ons alleen heel heftig nieuws dat we volgden via de media en berichten van thuis, vooral doorspekt met allerlei grappen via what’s app. Vanaf maart verandert dat in de Molukken, Indonesië, van de ene op de andere dag, en worden wij als blanken opeens aangesproken als Corona-brengers. Het lijkt wel of de mensen totaal geen idee hebben waar ze het over hebben. Er rijdt een legerwagen door de straten met een hoop toeters en bellen om de stoep met chloor water in te sprayen, een mondkapje draag je als je ziek bent, (dan blijf je dus niet in thuis-quarantaine) je draagt het niet als voorzorgsmaatregel, en de ziekte komt uit Europa… Wat wil je ook als de minister van Volksgezondheid tijdens een officiële verklaring verkondigt dat het Covid-19 virus niet in Indonesië zal uitbreken omdat er genoeg gebeden wordt in de Moskee.

we kunnen niet meer zomaar aan land soms worden we echt weg gestuurd

Mijlpaal

Op 1 april 2020 checken we uit in Tual, Zuidelijke Molukken. We zijn er 3 maanden geweest, en het is vooral in het begin heel leuk. We zijn aangekomen in Indonesië! Echt een mijlpaal, we hebben er zo naar uitgekeken, een nieuw continent. Het is ook echt een andere wereld. We kunnen voor een habbekrats een scooter huren, overal is heerlijk eten te koop in stalletjes langs de weg, en de gezichten om ons heen komen ons zo bekend voor. Omdat we aan de kade liggen, hebben we veel aanloop van nieuwsgierige mensen. We voeren simpele conversaties via Google Translate en oefenen hard om een beetje Indonesisch te leren. Er zijn geen andere zeilers, of toeristen. Maar onze vriend Patrick en zijn broer Vincent komen op bezoek in januari. (zie de vorige blog) Dat is echt mega gezellig! We doen alle mooie plekjes in en rond Tual aan, en het is altijd zo leuk om ons leven door de bril van onze logees, vrienden te zien. Opeens ervaar je dan weer hoe bijzonder het is wat we doen en meemaken. In januari is het weer heel mooi, er is zelfs wind om te kitesurfen en het snorkelen is ook prachtig!

Leerzaam

Drie maanden aan de kade van Tual is echter veel te lang, vooral omdat het de hele maand februari elke dag uren lang regent. En in maart regent het ongeveer de helft van de dag, dat is al een hele verbetering. Desalniettemin ben vóóral ik het helemaal zat. Er valt niets meer te kitesurfen, surfen kan er überhaupt niet, echt hiken is er ook niet echt bij en Tual is een piepklein eilandje. Ik verveel me, voel me eenzaam (ik mis het hebben van een vriendin om mee te kletsen) en kom de dagen door, door te mediteren en een cursus te volgen van Deepak Chopra over overvloed in je leven, zeer leerzaam. Ondanks mijn onderliggende gevoelens probeer ik elke dag iets te vinden wat de dag bijzonder maakt, en dat lukt me het best in de natuur. Ik heb een wild pad gevonden waar het wemelt van de vlinders en samen met Mare wandel ik daar elke dag rond. Op die plek ervaar ik overvloed, precies zoals Deepak me leert. Verder kijk ik stiekem vooral uit naar ons vertrek. Ik hoor je al denken: ‘Waarom zijn jullie daar dan gebleven?’ Simpel, de wind is westelijk in die maanden. Dus we konden niet doorvaren. Wel wilden we naar Sorong, om naar de walvishaaien te gaan kijken, maar het weer is zo wisselvallig dat we ook daar niet heen varen. Bovendien is Marco begonnen aan reparaties aan Silverland, en elke keer als het een paar dagen droog is, is de boot niet vaarklaar.

Flitsbezoek Bali

Het hoogtepunt in de maand maart voor mij is een fitsbezoek aan Bali voor een medisch onderzoek, Mathies gaat mee om me te helpen, want opeens heb ik weer vreselijke uitstralingspijn in mijn been en de schrik slaat me om het hart, ik zal toch niet weer een hernia hebben? Godzijdank is de uitslag super goed: geen hernia en de tussenwervelschijf is prachtig genezen, ik heb er zelfs nog vloeistof inzitten.

Waar komt die pijn dan vandaan? Stijfheid, ik krijg stretch oefeningen en de pijn verdwijnt als sneeuw voor de zon. Als ik mijn rug stretch voel ik de wervels op hun plek schieten. Met deze super uitslag kan ik in Bali eindelijk weer surfen en even het leven hemels. Maar dan word ik de ener laatste dag voor vertrek naar Tual plotseling ziek, hele hoge koorts, 39,9. Even een stress-momentje, want er heerst natuurlijk al Corona, kunnen we wel terug vliegen naar Tual? Marco is ervan overtuigd dat binnen een week de grenzen dicht gaan, net als in Europa en hij hamert op een snelle terugreis. Gelukkig zakt mijn koorts de 3e dag naar 37,8, de dag van vertrek. In Bali worden we niet gecheckt, geen temperatuur, niets. Ook niet in Jokya, ook niet in Makasar, totdat we op Ambon aankomen. Opeens overal grote voorlichtings- borden, voorlichting op tv over mensen in plastic pakken die reizigers checken en meenemen in afgesloten busjes naar quarantaine zalen. Daar zit ik dan, niet wetend of ik nog koorts heb… En ja hoor, als ik naar de gate loop van het vliegtuig, richt een jongen zonder waarschuwen ineens een hand thermometer op mijn voorhoofd. Ik voel mijn hartslag verdubbelen en zet mijn pokerface op, zonder met mijn ogen te knipperen kijk ik naar het diplay, 37C, niets aan de hand. Ook Mathies komt er door en na een vlucht van 3 uurtjes zijn we weer ’thuis’. De ziekte zet door, bij mij, bij Mathies en ondanks al Marco’s voorzorgsmaatregelen (de hele dag sprayen met 100% alcohol, apart slapen, mondkapje, en de wc schoonmaken) ook bij Marco. We zijn alle drie 2 weken flink grieperig, met een zware, raspende hoest. Hebben we nu Corona gehad? We zullen het nooit weten. Tests zijn niet beschikbaar. We blijven op de boot om besmettingen met andere mensen te voorkomen. Na de ziekte voelen we ons erg onzeker. De tendens is dat vooral blanke Europeanen aangekeken worden als Corona verspreiders, ik voel me gediscrimineerd. Op de markt hoor ik steeds vaker ‘Corona’, als ik voorbij loop. En mensen lopen met een boog om me heen.

Het voelt als een bevrijding als we 1 april de trossen losgooien om eindelijk door te varen! De enige die sip is, is Mathies. Hij vond het heerlijk om aan de kade te liggen en de hele dag met de vissers op te trekken. Hij heeft een aquarium voor zijn 12e verjaardag gekregen en hij heeft een baby snappertje, genaamd Stripy, gevangen. Het visje komt naar hem toe als hij hem voert. We gaan naar de westkant van Tual om daar op een windraam te wachten, echt overtuigende wind is niet voorspeld, maar we willen verder varen. Als het aan mij had gelegen, had ik alle tanks vol diesel gegooid en was ik zo in 1 ruk naar Rote gevaren om daar op de sufspot te gaan liggen om minstens een maand alleen maar te surfen, voordat ik ook maar aan iets anders zou denken. Maar goed, zo zit Marco niet in elkaar en de zandbank is ook een leuke plek.

Onzekerheid

Op 3 april 2020, komt er een legerbootje met soldaten in vol ornaat naar ons toe bij de zandbank. Ze hebben mondkapjes op, handschoenen aan en durven niet dichtbij te komen. De conversatie verloopt moeizaam, ze spreken bijna geen Engels. Wel kunnen wij hen duidelijk maken dat we al drie maanden in Indonesië zijn en een visum hebben, evenals een Green Healtbook en dat we geen Corona hebben. De soldaten hebben het over Force Major, geen idee wat dat is, iets met gesloten grenzen. We hebben op de zandbank geen internet verbinding, dus we kunnen het ook niet aan  Albert, onze steun en toeverlaat, die in Bali woont, vragen.

Ze geven aan dat we wel door kunnen varen naar het Zuidelijke eiland, Yamdena, maar dat we ons daar weer moeten melden bij de Immigratie in de hoofdstad. ‘Wat vind jij, Mar?’, vraag ik. Ik voel de bui al hangen… Zitten we daar straks wéér vast, nog geen surfplek… Gelukkig antwoordt Marco: ‘Ik ga me helemaal nergens melden. We gaan gewoon naar remote plekjes en houden ons aan ons plan. We zeilen naar het westen.’

Geplaatstnovember 2, 2020 doormarije73 inUncategorized

Indonesie, hello mister! selfie, selfie! I love you!   1 comment

Na een apen-relaxt en super speciaal tochtje, we hebben de zuid-kustlijn van Papua Nieuw Guinea gevolgd, in plaats van de Torres Strait door te varen. (Dat is een heel verhaal apart, maar dat komt rond de zomer in het tijdschrift Zeilen.) Komen we begin januari 2020 eindelijk aan in de Molukken in Indonesië! Wat een gestress was het in het afgelopen jaar…

 

En wat willen we het hoofdstuk Hernia, en het hoofdstuk Aanvaring graag afsluiten! Indonesië 2020. Een nieuw decennium, een nieuw continent, een nieuwe oceaan, het voelt als een nieuw begin. Maar helaas sleep je je herinneringen met je mee, al proberen we deze zware stenen in onze rugzakken nog zo hard in kleinere brokken te breken om ze beetje bij beetje te lozen, het lukt ons de ene keer beter dan de andere keer. Wat het voor mij lastig maakt, is dat ik nog steeds af en toe zenuwpijn heb. Het is absoluut niet zo erg als voor de operatie, maar het is er soms wel. En dan ben ik meteen doodsbang dat die hernia terug is… Het liefste zou ik een portable MRI-apparaat in mijn broekzak willen hebben, dan kon ik elke keer controleren of er niks geks aan de hand is, en wist ik zeker dat het gewoon napijn is en kon ik het verder loslaten. Helaas pindakaas, dat bestaat niet en ik moet gewoon sterk zijn en niet in paniek raken. De pijn trekt altijd weer weg, en de arts in Bangkok heeft gezegd dat het wel een jaar kan duren voordat de zenuw helemaal genezen is, tot die tijd kan ik dus pijn hebben aan de zenuw. Eigenlijk niks om me zorgen over te maken, zou je denken. En dat prent ik mezelf dan ook steeds weer in. En als dat niet lukt, what’s app ik met vriendinnen, die me altijd weer een hart onder de riem steken.

Aanvaring

Wat het voor Marco lastig maakt de hele nachtmerrie Aanvaring te vergeten is dat er nog losse eindjes zijn: niet alles is gerepareerd, de boot is wel weer veilig en zeewaardig, maar de reparaties zijn niet allemaal afgewerkt. Dus worden we continue herinnerd aan die snert tijd. Maar we konden niet blijven om het af te maken, we moesten echt weg, zoals jullie hebben kunnen lezen in mijn Blog Race tegen de klok. Het is een zwarte bladzijde, die je het liefste uit het logboek zou willen scheuren, maar die bladzij blijft maar plakken, omdat we er steeds weer aan herinnerd worden door onaffe dingen aan Silverland. Gelukkig zijn we op tijd in de Molukken om onze vrienden aan boord te verwelkomen.

20200213_180257[1]

Kade

‘Ik denk dat we hier wel aan de kade kunnen liggen’, Marco staat achter het stuur met de verrekijker naar de kant te kijken. Mathies begint meteen op en neer te springen: ‘Ja! Dat wil ik! Dan kan ik lekker vissen!’ De enige die niet meteen in een hoerastemming is, ben ik. Ik hou niet zo heel erg van aan-de-kade, en wel om de volgende redenen: weinig privacy, kans op insecten en ratten en vies water. Ik zou veel liever voor anker gaan naast een piepklein idyllisch eilandje vlak voor het stadje. Maar het is een democratisch besluit, twee tegen één, en dus varen we voorzichtig naar de kade. Er ontstaat meteen een oploopje, iedereen die in de buurt is, staat naar ons te kijken. Het ziet eruit alsof de koning aan komt varen. Fijn daaraan is dat we binnen no-time vastliggen, vele handen maken immers licht werk. Mathies is in zijn element, hij spurt van de boot met zijn hengel en zijn aas. Ik ga een blokje om, even ontsnappen aan de drukte. Als ik terugkom zit het hele achterdek vol mannen. Hele aardige, gastvrije mannen. Van één van hen kunnen we zelfs een brommer huren. Dat is hartstikke handig, want de enige supermarkt en de versmarkt zijn wel een half uur rijden op de brommer. De lokale busjes rijden niet regelmatig naar het begin van het haventerrein en ook dan zou het nog een enorm gesleep met boodschappen zijn om bij de boot te komen. Het is ontzettend leuk om te ervaren hoe vertrouwd Indonesië voelt, er zijn zoveel mensen die op mensen uit Nederland lijken en trouwens haast iedereen heeft wel iemand die een familielid heeft in Nederland.

DSC_6895

Vrienden

‘Kom op, Marij, Mathies opschieten over een half uurtje is de taxi er om naar t vliegveld te rijden’, Marco is, net als Mathies en ik, helemaal hyper. Zo meteen gaan we Pat en Vincent ophalen van het vliegveld, wat een feest! We hebben er maanden naar toegeleefd, enorme afstanden gezeild om er op tijd te zijn en we hebben het deels gehaald. Niet helemaal tot Bali, maar wel tot Indonesië! ‘Daar komt t vliegtuig!’ Mathies wipt van zijn ene been op zijn ander en kijkt met grote stralende ogen naar het landende vliegtuig. ‘Ik zie ze!’, roept Marco. Het vliegveldje is piepklein en al snel lopen Pat en Vin door de deur naar buiten. Het is zo leuk om vrienden of familie op te halen en te verwelkomen, het lijkt op kerstfeest vieren, er hangt net zo’n vrolijke spanning in de lucht.

IMG-20200214-WA0015

Ook voor de jongens is er de volgende dag een brommer en we verkennen met z’n allen het eiland Kai Kecil en Dullah, we gaan ’s avonds gezellig een hapje eten in een Toko en gaan op zoek naar bijzondere plekjes. Die vinden we niet echt, we komen in een viezig, rotsig baaitje, en in stadjes, maar niets adembenemends. Daarom besluiten we het ruime sop te kiezen. Dat pakt goed uit, rondom de hoofdeilanden zijn tientallen paradijselijke eilandjes met vaak prachtig koraal en parelwitte stranden, we kunnen snorkelen en zelfs kitesurfen.

Ook Pat gaat aan de vlieger hangen. ‘Ik vind het echt hartstikke gaaf!’, roept hij na uurtje gevliegerd te hebben. Het is een beetje een tricky spot om les te geven, vooral met hoog water, want er steken overal bamboo stokken uit het ondiepe water, waaraan zeewier gekweekt wordt. Als de kite daarop landt vanwege een stuurfout, scheurt hij in 100 stukjes, en wat te denken van een mens die erop gekwakt wordt en gespiesd. Met laag water gaat het beter en Pat maakt progressie. Wat het lastig maakt, is dat alle kleine kites kapot blijken te zijn. Er zijn plastic verbindingsbuisjes vergaan. Super irritant. We hebben alleen nog een complete 7 meter en die willen we graag heel houden. Toch vliegert Pat nog een keer met Marco op de zandbank, ik kite nog een paar uurtjes, Vincent wordt vooral gebakken op de lange zandbank en na drie dagen enthousiast fotograferen en zwemmen, geeft hij aan wel toe te zijn aan vernieuwing. We hebben nog maar 3 dagen voordat de jongens alweer weggaan en besluiten naar Ngur Bloat te gaan, een waanzinnig mooi strand met gezellige eettentjes en op sommige plekken heel mooi en gezond rif.

Selfie

‘Het rif is daar helemaal kapot’, merk ik op als ik al snorkelend terug kom op de plek waar we de bijboot hebben vastgeknoopt aan een speciale duikboei. ‘Daar hoeven we echt niet te gaan snorkelen.’ Je kunt duidelijk zien dat er in het verleden met bommen gevist is, soms is de zeebodem een enorme ravage, terwijl op andere plekken het rif prachtig en gezond is. Toch ben ik overall blij te zien dat het koraal in deze warme zee floreert. Ik was zo bang dat het, net als in de Cariben, voornamelijk dood zou zijn. Maar dat is gelukkig niet het geval. Wel is het echt erbarmelijk gesteld met de enorme hoeveelheden plastic in zee. Wat een verschil met de Pacific. Weten jullie nog dat jullie me regelmatig vroegen: ‘Hoe is het met de plastic-soep?’, en dat ik dan kon antwoorden, ‘valt reuze mee.’ Nou, ik was al gewaarschuwd, en inderdaad, hier valt het niet mee.

IMG-20200214-WA0009

‘Vanavond gaan we gezellig uit eten’, Pat en Vin brengen een echte vakantie sfeer met zich mee. Zo heerlijk om op mee te surfen. Altijd als we bezoek hebben, zie ik onze reis weer door een andere bril. Het bijzondere wordt uitgelicht door de reacties van het bezoek. Wij zien de paradijselijke plekjes af en toe niet eens meer, het is allemaal zo gewoon geworden. Maar voor vrienden of gasten is alles nieuw en bijzonder. Heel goed om ons even te resetten! Al moet ik daar wel meteen een voetnoot bij plaatsen. We waren echt mega blij om in Indonesië aan te komen. En Daru, trouwens heel Papua, heeft ons enorm gecharmeerd. Maar goed, ik dwaal af. Het is de ener-laatste avond en we gaan naar het strand. Het eten is echt super lekker, we bestellen crabbetjes (heel veel werk), gefrituurde inktvis, nasi goreng en vooral heel veel Bintang. We hebben de grootste lol, vooral als we over het strand lopen. Iedereen, maar dan ook echt iedereen, wil continue met ons op de foto. ‘Hello mister!! Selfie, selfie!!’, klinkt het van alle kanten. Tjemig, zo voelt een filmster zich dus altijd… vreselijk! Haha, na twee keer zijn we het al zat. Maar goed, de mensen zijn zo lief en zo enthousiast, je kunt ze haast niets weigeren. Alleen Mathies, maar die wordt gedekt door mij. ‘Mathies tida suka selfie…, Maáf.’ En dan is het hem vergeven.

Afscheid

En dan, al zo snel, is het alweer voorbij. Pat en Vin gaan naar Bali terug voor hun twee laatste dagen en wij blijven weer achter met z’n drietjes. Zo uitgelaten als we waren toen ze kwamen, zo bedrukt voelen we ons nu. Het is zo snel gegaan…

We besluiten nog in Ngur Bloat te blijven, het is er zo mooi. Ik herontdek de Gopro en het editen van filmpjes, kan lekker nog wat kitesurfen en elke dag gaan Mathies en ik snorkelen. Marco gaat in het begin nog mee, maar is het al snel zat. Rare vogel is het toch… al snap ik het ook wel, hij wil Silverland weer in top conditie krijgen en als hij niets doet, voelt hij zich niet fijn. Het snorkelen is super gaaf, maar er zijn geen uitzonderlijk grote waterdieren, zoals manta-roggen, of enorme hoeveelheden haaien of andere grote zeevissen. Marco vond vooral de driftsnorkels in de Tuamotu’s heel erg mooi. Ik kan enorm genieten van elke onderwaterwereld, als hij maar gezond is. Ik word ongelofelijk verdrietig van dode koraaltuinen. Na nog tien dagen in het paradijs is het tijd om weer terug te gaan naar Tual, alle voorraden zijn op en er moeten onderdelen besteld worden. Met pijn in mijn hart verlaat ik het mooie plekje. Op naar de kade, op naar Tual. Daarover meer de volgende keer.

IMG-20200214-WA0001[1]

 

 

 

 

Geplaatstfebruari 14, 2020 doormarije73 inUncategorized

Locked up in Paradise deel II   Leave a comment

‘Kom op, Mar! Ik heb echt geen zin om hier te gaan zitten wachten tot we weg mogen! Ik wil iets leuks doen vandaag. Laten we de dugongs gaan zoeken.’ Van een paar jongens hebben we gehoord dat het hier sterft van de dugongs, ze jagen erop. Maar daar wil ik verder niks mee te maken hebben, dus met deze jongens meevaren is geen optie, echter mijn nieuwsgierigheid is wel gewekt en ik zou zo graag een kudde willen zien. ‘Nou dan moeten we eerst weten waar ze precies grazen, ik ga geen uren rondvaren in de dinghy voor niks. Die beesten zijn natuurlijk super schuw als er zo heftig op gejaagd wordt.’ Daar heeft Marco een punt. We gaan dus eerst een rondje eiland fietsen en informatie inwinnen.

dugongslooki

Het eilandje Daru is niet al te groot, je fietst in een half uurtje van de ene kant naar de andere kant, er loopt een weg over het eiland, maar niet rondom het eiland. Een groot gedeelte bestaat uit moeras en mangrovebosjes. Om toch een aardig ritje te hebben, slaan we alle zijpaadjes in die we vinden. De mensen kijken verbaasd op en Marco roept jolig: ‘De allereerste blanke mensen ooit op een fiets op dit pad, he?’ Ze kijken ons na en ik hoor ze lachend herhalen wat Mar riep. Als we een stopje maken, ontmoeten we Wally, hij beweert te weten waar Dugongs te vinden zijn. Ik maak een afspraak voor de volgende dag. We wisselen telefoonnummers uit. Door eerdere ervaringen wijs geworden, druk ik Wally op het hart een vaste prijs te maken, een alles-in-één-prijs, zodat het niet tot teleurstellingen kan leiden. De volgende dag bel ik hem op. Hij wil het doen voor 25 euro. Prima prijs, dus we hebben een deal. Ik pak de snorkelspullen van Mathies en mij, Marco gaat niet mee, hij wil naar de customs-man. ‘Ga je ook mee Sam?’ vraag ik aan Mathies vriendje. Dat wil hij wel en met de twee jongens ga ik op pad. Wally koopt benzine en we klimmen achterin de laadbak van een vrachtwagentje. Naast me staat een meneer, verlegen stelt hij zich voor: ‘Ik ben de eigenaar van de motor van de boot.’ Ik geef hem een hand en knik. Ik voel de bui al hangen. Hij begint na een minuutje weer ‘Ik ben de eigenaar van de motor.’ Ik knik weer, dan stamelt hij iets. Ietwat geïrriteerd reageer ik: ‘Ja, dat heb je net ook al gezegd, ik weet het. Wat is er dan?’ En ja hoor, hij wil ook geld. Meteen klop ik op het dak van de cabine en roep: ‘Stop!’ We stappen allemaal uit. Ik zeg tegen Wally dat ik hem 4x heb gevraagd of het een vaste prijs is, inclusief boot, het loon, alles en nu moet ik opeens de meneer van de motor apart betalen. Hoe duur was de benzine?’ ‘12,50’, antwoordt hij bedrukt. ‘Ok dan deel je de rest van het geld met de eigenaar van de motor.’ Wally stelt het voor. De eigenaar gaat niet akkoord, hij vindt het te weinig. Nu echt geïrriteerd zeg ik tegen Wally: ‘Goed, dan gaat de trip niet door. Ik had een afspraak met jou gemaakt en je maakt er een potje van. Deze kinderen hebben zich enorm verheugd op dit uitstapje, ik ook en nu kan het niet doorgaan omdat jij je niet aan de afspraak blijkt te houden.’ Gelukkig kan Wally de benzine terug geven aan de benzineverkopers, hij krijgt dan het geld terug. De auto hoef ik niet te betalen, de chauffeur is zelfs zo lief om ons terug te brengen naar het dorp. Wally heeft al 5 euro opgemaakt aan drankjes en een oude schuld, maar de rest van mijn geld geeft hij terug.

Screenshot_20200107-143833 (2)

Dan gaat mijn telefoon. ‘Ja, Beemsie, het is gelukt! We zijn uitgecheckt. Ik heb de baas in Port Morseby gesproken en ik heb hem uitgelegd dat het niet onze fout is, dat nergens vermeld staat dat je verplicht bent te melden dat je naar de volgende haven vaart. Waar ben je? We gaan weg!’ Ik kijk naar Sam en Mathies, de tranen schieten in mijn ogen. Ik stamel tegen Sam: ‘We gaan weg, vandaag.’ Hij slaat zijn arm om me heen en geeft me een knuffel. ‘Kom op, dan gaan we mijn ouders gedag zeggen’, zegt ie. Op dat moment komt Marco ook aan lopen. Eigenlijk is het maar goed dat we nu niet midden op zee zitten in het bootje met Wally, want dan hadden we nu rechtsomkeert moeten maken, alsof het zo heeft moeten zijn… Met z’n allen, en dan bedoel ik ook állen, want inmiddels is het als een lopend vuurtje rondgegaan dat we vertrekken, gaan we op pad in de richting van Sams dorp. Wat volgt maakt een onuitwisbare indruk op ons.

Screenshot_20200107-143851

Iedereen in het dorpje weet al wie we zijn, hoe onze boot heet, hoeveel horsepower onze dinghy heeft, dat we al zes jaar rondvaren, dat we uit Nederland komen, dat Mathies 11 is, dat we een hond hebben, we krijgen high fives, handen en heel veel lieve glimlachjes. In het huis van Sams familie maken we kennis met zijn opa’s, ooms, tantes, neefjes en nichtjes, de buren en de buren van de buren. Kortom het halve dorp staat om het huisje heen. We kletsen en dan is het tijd voor het afscheid, Sam loopt mee, en vaart mee naar Silverland. Daar geeft Mathies hem één van zijn zelfgemaakte boten en zijn oude fiets. Ik neem Mare- om nog even te poepen mee naar de kant- als we Sam en de inspecteur afzetten en dan gaan we echt. We worden uitgezwaaid door enorm veel mensen. De inspecteur, die meegevaren was om Silverland te onderzoeken, we waren immers verdacht, vraagt verbaasd: ‘Hóelang zijn jullie hier geweest?’ ‘Een weekje’, zeg ik, ‘maar het voelt alsof we hier veel langer waren.’ Dat beaamt hij, kijkend naar de hordes zwaaiende mensen.

Screenshot_20200107-143833 (1)

Wat een waanzinnig gave plek is Daru, met mega gastvrije, lieve mensen. Echt een aanrader voor alle zeilers om hier een laatste of eerste stop te maken op weg naar Indonesië of Port Morseby. Maar vergeet nooit customs in te lichten over de voortgang van je reis, want hoewel het nergens vermeld staat, willen ze dat je dat doet. In de volgende blog lees je alles over onze alternatieve route. We zijn niet door de Torres Strait gevaren!

 

Geplaatstjanuari 12, 2020 doormarije73 inUncategorized

Locked up in Paradise, Deel I   2 comments

Laatst vroeg een oud klasgenootje op FB, naar aanleiding van een door mij geplaatste foto: ‘Ben je echt zo gelukkig als op elke foto die ik van je zie?’ Ik schoot direct in de lach, want dat is zeker niet het geval! Ik zal eens een kijkje achter de schermen geven.

IMG-20191227-WA0005

Zoals je in een eerdere blog al kon lezen, was ons vertrek uit Port Morseby naar Daru, een andere haven in Papua Nieuw Guinea, nogal onverwacht en abrupt, in plaats van een dagje chillen bij een eiland voor de kust, riep Marco tijdens het varen erheen opeens: ‘We gaan nu verder, het weer ziet er goed uit om door te varen!’ De daarop volgende discussies waren heftig en ik stond zeker niet te stralen. Ik vind het zó lastig dat we zo afhankelijk zijn van elkaar, als de één iets besluit, heeft dat directe gevolgen voor de anderen en dat is van de meest lastige dingen van de reis. Over elke scheet moet je met elkaar overleggen, zelfs naar de kant gaan, omdat we maar één dinghy hebben. Je kan niet gewoon ff op je fiets springen en je ding doen. Ik troost mezelf na dit soort incidenten altijd met het feit dat er Nederland ook genoeg ‘niet vrije’ momenten zijn. En dan denk ik aan het gehaast ’s ochtends vroeg, kind op de fiets naar school brengen in de regen- met de auto is geen optie vanwege files- en dan keihard door fietsen om op tijd op je werk te zijn. Een ander punt waardoor ik me soms echt ongelukkig over voel, is het gebrek aan Echte vrienden en familie om me heen, ondanks de leuke contacten met de lokale bevolking, is het best eenzaam vaak. Dat was het natuurlijk niet toen we met El Caracol opvoeren en ook niet als we bij Frits en Reinhilde in de buurt voor anker liggen, want dat zijn ook Echte vrienden geworden, dus mensen waar je lief en leed mee deelt.

IMG-20191227-WA0001

Wat het allemaal toch nog steeds heel erg de moeite waard maakt, zijn de bijzondere gebeurtenissen die we mee maken. Het zijn de pieken, die echt pieken, maar ook de diepe dalen. Want zonder dalen, ook geen pieken. En de gebeurtenissen wisselen elkaar soms in rap tempo af. Zoals een vriendin terecht opmerkte via de app: ‘Never a dull moment’, toen ik eens klaagde. Neem nou Daru, waar we denken uit te kunnen klaren, zodra het weer goed is om naar Indonesië door te varen. Maar waar, als we willen uitklaren, opeens een probleem is. We hadden volgens de customs in Port Morseby moeten melden dat we vertrokken naar Daru en nu willen ze ons niet laten gaan. We zijn verdacht… Inmiddels is weekend, kerst en oud en nieuw komen eraan, en de baas van ons customs-mannetje wil een rapport, en dat rapport zegt hij te bekijken als hij daaraan toe komt. Ja… wanneer is dat: volgende week, de week daarna? We hebben daar geen tijd voor, want onze vrienden komen eraan. ze zijn over twee weken in Indonesië, en het is ruim een week varen naar Indonesië… We voelen ons enorm opgesloten en gestrest. de enige die staat te springen van blijdschap is Mathies, hij wil graag in Daru blijven bij zijn vriend Sam. Het stomme is dat die meldplicht niet op de website van customs staat, en ook niemand ons erover geïnformeerd heeft. Maar ja, wat kunnen we doen? Niets behalve ons customs-mannetje stalken. Als we terug lopen na een zoveelste vruchteloze poging onze customsman te overtuigen dat hij ons gewoon moet laten gaan zegt Marco: ‘Het voelt hier meteen niet leuk meer, nu begrijp ik een beetje hoe asielzoekers zich voelen, je mag niets en je bent overgeleverd aan de instanties, waar je niet zelf mee kunt communiceren.’ Mij doet deze situatie ook denken aan de periode dat ik vastzat op Beran-island in de Marshall’s, waar Marco een visjacht aan het opknappen was, wat veel langer duurde dan gepland. En waar ik kon geen kant op kon, terwijl ik verging van de pijn, omdat naar ik naar later bleek een mega hernia had. Er was in de Marschall’s geen MRI-scan en ook geen goed ziekenhuis, ook toen was ik Locked in Paradise.

Toch voelt het vandaag 1000x minder benauwd dan toen. Ik ga er vanuit dat het één dezer dagen heus wel goed komt met dat uitklaren. En gelukkig hebben we nog even de tijd voor onze vrienden er zijn. Wat deze dag toch tot een mooie dag maakt is het volgende. We stonden daarstraks in een lokaal winkeltje, komt er een meneer naar me toe: ‘Hoi, mag ik je wat zeggen?’ Ik geef hem een hand en antwoord: ‘Natuurlijk!’ hij houdt mijn hand stevig vast en zegt: ‘Ik vind jou zo bijzonder, je bent zo anders dan alle andere blanke mensen die hier op het eiland komen. Je bent als één van ons. Je gedraagt je niet alsof je een niveau boven ons staat, alsof je beter bent.’ Ik pak op mijn beurt zijn hand heel stevig vast en zeg: ‘Dit is het grootste compliment dat je mij kunt geven!’ Hij lacht en vertelt: ‘Ik zag je gisteren al op de kade staan kletsen met een groep mensen om je heen, je bent zo normaal in je omgang met ons.’ Ik voel mijn hart warm worden en vertel over onze avonturen in de bus in Port Morseby, dat het eerst een soort onmogelijk leek om gewoon rond te reizen als blanke in de lokale bus, maar dat het steeds relaxter werd, omdat wij onze weg leerden kennen en meer ontspannen waren, dat ook uitstraalden en de lokale bevolking daardoor ook ontspande. Ik denk dat die houding iets is wat als een rode draad door deze reis loopt. Want hoe lastig deze reis soms ook is, en hoe diep sommige dalen ook zijn, ik weet dat ik enorm veel leer. Namelijk me aan te passen aan mijn nieuwe omgeving en meteen contact te maken met de plaatselijke bevolking. Degene bij wie dat het meest natuurlijk verloopt is Mathies. Hij staat meestal na een uurtje al te vissen op de pier en kletst de oren van iedereens hoofd alsof hij er al jaren woont. Deze reis is een levenservaring waar we alle drie een rijker mens van worden en dat laat me dan toch weer stralen. Tenminste voorlopig, want dat uitklaar-probleem hangt toch als een donkere wolk boven ons hoofd. Duim maar voor ons dat het snel goed komt en we onze vrienden kunnen verwelkomen in Indonesië! Ik hou jullie op de hoogte.

DSC_0945

 

Geplaatstjanuari 7, 2020 doormarije73 inUncategorized

Vliegende vossen, ‘gangsters’ en dieven   2 comments

Na al die dagen op zee is het een verademing om voet aan land te zetten en dan nog wel op een paradijselijk eiland met wit zand, palmbomen en een lagune met redelijk vlak water én het meest belangrijke: vette wind om te kitesurfen!

Walaiveli, het eilandje van de vliegende vossen en kitesurfparadijs.

We hebben de dinghy volgegooid met kites, harnassen, boards en pompen, maar voordat we het water op kunnen, maken we eerst kennis met de locals die er in grote groepen aan het kamperen zijn. Ze hebben een groot zeil opgehangen tussen de palmbomen en er staan allemaal kleine koepeltentjes, ook branden er een aantal bbq’s. ‘Mare kom hier’, is het eerste wat ik moet roepen, want ons veelvraathondje staat al te likkebaarden naast te bbq’s en heeft haar eerste botje te pakken. De mensen zijn super vriendelijk, ze komen van het vaste land in het weekend om hier te kamperen. Ik had verwacht dat ze kip aan het grillen waren, maar er liggen vliegende vossen op de gril. ‘We schieten ze met onze katapulten uit de bomen’, legt een jongen trots uit. Ik troost mezelf met de gedachte dat het super biologisch vlees is, zo hangt de vos nog aan een tak, zo ligt ie op de gril. Toch vind ik het lastig om ernaar te kijken. Ze laten de diertjes doodgaan, ipv ze direct de nek om te draaien. Dus ik nadat ik gevraagd heb of ze de diertjes niet sneller uit hun lijden kunnen helpen, ik krijg er toch buikpijn van, ze hebben zo’n lief koppie, ga ik snel mijn kite oppompen. Bijna iedereen komt erom heen staan. ‘Wat is dat?’, vragen ze verbaasd. Ze hebben het nog nooit gezien. Zodra ik het water opga, en mijn eerste sprong maak, beginnen ze te juichen. Het is heerlijk om weer te bewegen. Als snel zijn Harm en Marco ook aan het kiten en we zijn het spektakel van de dag. Ik zie golven breken in de verte en laat de kust achter me.  Het is waanzinnig om zomaar even getrakteerd te worden op een wavekitesessie, de golven lopen lekker lang door en de wind is siteshore, ik kan mega lange golfritten maken. Na een uur of twee kakt de wind in, snel vaar ik terug naar t strand. ‘Wow! Wat een cadeautje!’, roepen we uitgelaten tegen elkaar. Ik ben vooral super blij voor Harm, zijn hele periode aan boord stond in het teken van de reparatie van Silverland op het land en later aan de kade bij de scheepswerf. Harm gaat al weer bijna van boord en gelukkig heeft hij nog even kunnen kitesurfen in het paradijs. Ook de volgende dag waait t nog en hebben we een heerlijke sessie. De dag erna varen we door naar Port Morseby.

‘Pas op’

Als we in Port Morseby zijn, zijn we ineens in een redelijk moderne stad, wat een contrast met de Solomons en de eerste stops in Papua new Guinea. We willen eigenlijk in de Marina gaan liggen, ze rekenen per boot, niet per meter, maar er is geen plek. Wel mogen we gebruik maken van de faciliteiten en binnen no-time heeft Mathies vriendjes. En wij worden door een super enthousiaste familie- mix Spaans en Australisch, uitgenodigd om ’s avonds pizza te komen eten in een restaurant. Er zijn nog meer expats en het is een gezellige avond. Een perfect afscheidsetentje voor Harm, hij vertrekt de volgende dag. Marco en ik vinden het leuk om met de lokale, publieke bussen te reizen, maar het is hoogst ongebruikelijk en de mensen maken zich vreselijk bezorgd. Het is net alsof heel Port Morseby uit gangsters bestaat, terwijl iedereen juist heel vriendelijk is. ‘Kom maar mee met mij’, waarschuwt een mevrouw, ‘niet met die mannen meegaan, het kan een truck zijn.’ We worden er een beetje zenuwachtig van, maar iedereen bedoelt het goed. Gelukkig went het allemaal snel, ook voor de lokale mensen en al na een dag of twee gaat het soepeler.

IMG_20191219_161409_859

En bovendien hoef ik niet meer de hele tijd in de bus, want ik heb een nieuwe fiets. ‘En hoe fiets je fiets?’ vraagt Marco, als ik van de shopping mall naar de boot ben gefietst. ‘Heerlijk! Ik ben wel mega om gefietst, ik kwam via de totaal andere kant van de baai aan. En ik denk dat ik het eerste witte mens ben die hier rondgefietst heeft, werkelijk íedereen stond te joelen en te schreeuwen als ik voorbij kwam. Ook reed er een auto naast me om een filmpje te maken.’ Na een week Grote Stad is het opeens tijd om te gaan. Eigenlijk waren we op weg naar een eilandje voor de kust om een chill zondag te houden, als Marco opeens roept: ‘Het is nu goed om verder te varen.’ Mathies en ik schieten in de stress. ‘Wat is dit nou weer!?’ Na een hoop gesteggel en gedoe, maken we een plan. Het punt is dat ik volgens mij best flexibel ben, maar dat de plannen zo mega wijzigen vind ik echt moeilijk. Ik wil gewoon nog perse boodschappen doen voordat we doorvaren. We komen straks weer in extreem afgelegen gebieden en ik wil wat westerse producten inkopen. ‘Ok, jij gaat boodschappen doen, ik ga de boot voorbereiden.’ Daar kan ik mee leven. Einde van de middag halen we het anker op en varen door naar Daru.

‘Ze hebben nog nooit een blanke gezien’

Als we bij Daru voor anker gaan, komt er al snel een jeep de pier oprijden. Een aantal mannen in blauwe pakken staan driftig te zwaaien en te gebaren. We wachten dus maar even aan boord, ze gebaren nl dat ze naar ons toe willen komen. Ik heb er de pest over in, door het geschommel heb ik pijn in mijn been en rug en ik wil lekker even aan land. Mopperend schik ik me in mijn lot. Uiteindelijk komen de agenten aan boord en blijken super vriendelijk te zijn, al hebben ze allemaal geweren bij zich… ‘Het is een grenspost hier, daarom moeten we heel alert zijn. Er komen smokkelaars vanuit Irian Jaya, Indonesië’, legt één van de agenten uit. De volgende dag fiets ik een rondje over het eiland, wederom geen kans om even lekker anoniem het eiland te verkennen. Ik denk dat ik zonder overdrijven 200 x ‘Merry Christmas’ geroepen heb en begroet ben met dezelfde yell. Maar dat is nog niet vergeleken bij mijn ervaring de volgende dag als ik een rondje ga suppen en besluit een kijkje te nemen bij de nederzettinkjes langs de kust.

Werkelijk iedereen komt aangerend, een vriendelijke gast, genaamd Erik, besluit mijn chaperon te worden. ‘Tegenwoordig kan je hier wel veilig komen, maar tot vijf jaar geleden was dat echt onveilig.’ ‘Echt?!’, vraag ik verbaasd. ‘Wat zou er dan gebeuren?’ ‘Ze zouden je spullen afpakken.’ Ik kijk naar alle lachende en enthousiaste gezichten en kan het me bijna niet voorstellen. Maar goed, gisteravond werd ook het bezinetankje uit de dinghy gejat. Het is dat Marco aan het piesen was en geritsel hoorde, de schijnwerper aanzette en opmerkte dat er een persoon in een kano wegvoer, die niet reageerde op zijn geroep. Het is ook dat we meteen begonnen te schreeuwen en onze vissersmanburen dat hoorden en ook hun schijnwerpers aanzetten, in hun bijbootjes sprongen, waarop de dief snel ons tankje terug kwam geven, onderwijl excuses roepend. Onze heldhaftige buren wilde de man een lesje leren, maar wij vroegen hen of ze hem wilden laten gaan, hij had immers het tankje teug gegeven, en het was kerst.

 

Onbekende route

Omdat we te laat in het seizoen zijn, is de wind heel veel tegen in zee rond de Torres strait, we gaan dus een alternatieve route volgen. We zijn langs geweest bij onze vissersmanburen en zij hebben ons geadviseerd over hoe te varen. Daarover meer de volgende keer!

Geplaatstdecember 26, 2019 doormarije73 inUncategorized

Race tegen de klok   2 comments

We gaan morgen! Het weer ziet er niet zo heel goed uit, we kunnen regen en onweer en tegenwind krijgen de laatste dag, maar als we wachten is het niet gezegd dat het beter wordt.’, zegt Marco. Ik kijk naar de weersvoorspellingen, de eerste twee etmalen zien er goed uit, weinig regen en aardige wind, rond de 15 knopen (4BFT) er volgt heen-en-weer-geapp met onze vriend Menno in Nederland. ‘Misschien moeten we toch nog maar blijven, Menno zegt dat er kans is dat we echt in tering weer terecht kunnen komen het laatste etmaal.’ Ik voel mijn maag samentrekken. Onze vrienden staan over 4,5 week in Indonesië.

In de Solomon eilanden is Marco, toen ik voor mijn herstel na de hernia-operatie in Nederland was met Mathies, terwijl hij voor anker lag, aangevaren door een Chinees vissersschip. Het herstel/ de reparatie van Silverland heeft maanden geduurd. (Het volledige verhaal daarover schrijf ik eerst voor Zeilen, dan plaats ik het op mijn blog.) Toen we een appje kregen van onze vrienden: We komen naar jullie toe, wanneer kunnen we komen? Waren we in de gloria! Jippie, gezellig! Bezoek! En we waren in de veronderstelling dat we in een week of twee wel weg zouden varen, maar nee… het werk sleepte zich voort, de weken werden maanden en de vrienden verzetten hun reis een dikke maand. Maar alsnog is het werk niet af, en toch moeten we weg. Niet eens alleen om onze vrienden te verwelkomen maar ook vanwege het orkaanseizoen dat gestart is in de Coral Sea. En dus denk ik: We moeten dit weerraam pakken, dan maar een etmaal in het kloteweer. Er ontstaat een lagedruk gebiedje op onze route. Ik weet nog dat we precies zo’n situatie hadden tijdens de oversteek over de Stille Oceaan in de laatste week. Daar was de keuze of een dag of drie omvaren of dwars door het laag heen varen. We kozen toen ook voor het laatste en ik vind dat we dat nu ook moeten doen. Marco voelt zich ziek, zwak en misselijk en is moe van de stress en het werk, maar we zijn met onze Crew Harm, dus kunnen we beter slapen en het duurt minstens een week voordat dat laagje dan weer weg is en de juiste windrichting weer terug komt. Ik zeg: ‘We moeten wel nu gaan! Het slechtste weer komt pas over drie etmalen en dan kunnen we er bijna zijn… En wie zegt dat het volgende weerraam echt goed is?’

War zone

We gaan. De boot is een war zone, overal staat gereedschap, de noodwerkbank staat nog in het gangpad, de lijnen van sommige zeilen zijn bijna door… We gaan als een dolle aan het werk om de boot zo goed mogelijk voor te bereiden. Alle gereedschappen in emmers, die emmers zetten we in de badkamer beneden, de verfspullen kunnen wel opgeruimd, de werkbank wordt afgebroken en het hout, wordt helaas niet weggegooid, maar weer opgestapeld en vastgebonden. Ik kook nog snel ff een flinke pan Bolognaise saus, voor als de zee te ruig is om te koken. En dan slapen, de volgende ochtend racen Harm en ik nog snel ff met de dinghy naar de supermarkt om het laatste geld op te maken, als we terug komen, zegt Marco weer: ‘Of zullen we toch maar beter wachten op een beter moment?’ ik ontplof: ‘Nee! We gaan nu! We kunnen niet wachten! Desnoods motoren we dat laatste etmaal.’ Na wat heen en weer gesnauw, ik verdraag dit zo slecht, gaan we toch.

Dé krokodil

Na twee heerlijke etmalen zeilen kakt de wind in, gelukkig is het niet hard gaan regenen, de tegenwind valt ook mee, we kunnen er goed tegenin varen op de motor. De zee is hartstikke vlak, zelfs ik voel me prima! Als we vlak bij onze tussenstop zijn, Misima, een klein eilandje van de Louisiaden, een eilanden groep van Papua New Guinea, begint het slechte weer ons in te halen, rondom ons ontstaan uit het niets enorme buien, als we vlak bij zijn haalt een zwarte muur ons in. Regen, regen, regen, maar gelukkig geen onweer. Wonder boven wonder is het even wat helderder als we het piepkleine pasje invaren. We komen in een smal baaitje, waar we geen kaarten van hebben. ‘Ik wil mee inklaren’, zeg ik snel tegen Marco. Na drieënhalve dag en nacht op zee heb ik enorme behoefte mijn benen te strekken. We lopen het kleine dorpje in, inmiddels regent het weer. De mensen staan met open mond naar ons te kijken. We vragen of er iets is van een politiebureau is of een havenmeester. Spreken ze hier wel Engels begin ik me vertwijfelt af te vragen… De mensen reageren vaag en alsof ze echt geen idee hebben waar we het over hebben. Een politiebureau blijkt er wel te zijn. Marco vraagt aan een meneer in een pick-up of we mee mogen rijden, een beetje overdonderd stamelt hij dat dat goed is. We stellen ons voor, hij noemt zijn naam: John. ‘John!’, roep ik uit. ‘We zijn op zoek naar John, we hebben gelezen dat we bij John kunnen inklaren.’ Hij knikt trots: ‘Ja, dat ben ik!’ Wat een geluk, zitten we zomaar bij precies de juiste persoon in de auto. We maken de afspraak dat hij nu zijn peoples gaat ophalen en dan naar ons toe komt.

 

In de pas staan piepkleine, maar super cleane golfjes, die zag ik meteen toen we door de pas voeren. Ik kan haast niet wachten tot John er is, haal mijn sup alvast tevoorschijn, surfpakje leg ik klaar, ik eet alvast een boterham en sta vervolgens naar de klok te loeren, 40 minuten kruipen voorbij… Ik kan toch wel gaan, mopper ik. ‘Nee, dat kan níet, hij zal zo wel komen.’ En gelukkig komt hij juist op dat moment. Als we ingeklaard zijn, vraag ik voor de zekerheid of er geen krokodillen zitten, er staan zelfs krokodillen afgebeeld op het geld… ‘Ja, antwoordt John opgewekt ‘Pas op voor dé krokodil, hij woont in de lagune.’ Hij wijst naar de mangrove bosjes aan de overkant. ‘Hij woont in die hoek.’ Ik vraag benauwd’: ‘Komt hij ook in de pas?’ ‘Nee, hij blijft in de lagune. Daar moet je oppassen, een aantal weken geleden heeft hij een meisje in haar benen gebeten, hij trok haar bijna de kano uit, maar de mensen hebben haar bevrijd, ze was ernstig gewond.’ ‘Leeft ze nog en heeft ze haar benen nog?’ gelukkig leeft ze nog, mét haar beide benen aan haar lijf. Ik peddel als een dolle naar de andere kant van de baai, vanaf de boot en volg de kust tot de pas, continue kijk ik om me heen, maar het is erg troebel water. Ik lijk niet achtervolgd te worden. Het golfje is klein, maar de setting is magisch. Er zitten wel dertig kinderen te kijken, ze zingen prachtige liedjes en juichen elke keer als ik een golfje pak. Als de zon bijna onder is, stop ik, nu nog banger voor dé krokodil peddel ik snel weer naar Silverland De volgende ochtend ga ik weer, dan homeschool met Mathies en vervolgens een wandeling naar de heuvels met een dolgelukkige Mare, Harm en een medium blije Mathies. Mathies houdt niet zo heel erg van wandelen, klimmen vindt hij vermoeiend, afdalen heel leuk. De route voert ons langs huizen en akkers, door de jungle en weer terug naar t dorpje. De mensen onderweg zijn zo lief en vriendelijk, ze willen allemaal even een praatje maken en zich voorstellen. Na twee dagen ziet het weer er weer redelijk goed uit om verder te varen. We willen zo dicht mogelijk bij Port Morseby liggen om de laatste 300 mijl meteen te kunnen pakken, zodra het weer het toelaat.

Noodweer

Na 200 mijl barst er tijdens mijn wacht in de late avond  een onweer los als nooit tevoren. ‘Marco!!’, gil ik doodsbang. Het lijkt wel een griezelfilm. Het is pikdonker, maar de flitsen omringen ons en als dat gebeurt, is de hele boot fel verlicht. Ondertussen dreunt de donder erop los. En dan gaat het ook nog keihard waaien… gelukkig varen we op de motor. De wind giert door de stagen. Marco komt zijn bed uit en neemt het over, samen besluiten we de koers te verleggen en om het onweer heen te varen en niet er recht door heen. Na een klein uurtje wordt het weer lichter, het blijft regenen, maar het onweer is weg. De volgende ochtend hebben we flinke tegenwind, zo’n 18 knopen. Ik kijk op de kaart, we zijn vlak bij een eilandje met een rif, het zie eruit als een top kitesurf plekje. ‘Marco zullen we daar stoppen om te kiten?’ ‘Er is te weinig wind om te kiten.’ ‘Helemaal niet, we gaan 4 knopen tegen de wind in en de windmeter staat op 20 knopen, dat betekent 16 knopen, dat is kitewind.’ ‘Ok, tegen de wind in beuken is ook niks.’ Na ruim een uur varen we het rif binnen, de wind is inmiddels toegenomen tot 25 knopen en het eilandje ziet er betoverend uit. Meer erover in de volgende blog!

Geplaatstdecember 19, 2019 doormarije73 inUncategorized