Archief voor november 2020

Opgejaagd wild IV   1 comment

April 2020, Indonesië, Raijua. Covid-19 heeft de wereld in zijn greep. Inmiddels worden de rampzalige gevolgen duidelijk. De wereld economie ligt op z’n gat. Er wordt gevreesd voor een enorme crisis. Bijna alle landen in de wereld zijn in Lock Down, overal gelden reisverboden en veel mensen zijn in de greep van de angst. In Indonesië denkt zo’n beetje 80% van de bevolking dat het virus uit Europa komt, de meeste mensen zijn doodsbang voor blanken.

We zijn gevlucht naar het meest zuidelijke eilandje van Indonesie in de hoop de COVID 19 hysterie te ontvluchten. We zijn door de chief uitgenodigd op de kade om om 11 uur naar de medische check up te komen. We zien mensen heen en weer lopen met stoelen, er is een hoop bedrijvigheid. Om kart voor 11 varen we naar de kant, we willen de dinghy aan de kade leggen, maar meteen komen er paniekerige mensen aanrennen. ‘Nee! Niet hier aan land komen!’ We moeten de dinghy in zee voor anker leggen. We mogen nergens anders lopen dan naar de medische check up plek; een tent met stoelen op een kaal stukje land, naast de kade. Om daar te komen moeten we een klein stukje door de zee waden, dat is behoorlijk onhandig, want we hadden ons netjes aangekleed. In de dinghy kleden Mathies en ik ons weer uit, in ons ondergoed waden we naar de kant. Marco heeft zulke lange benen, die kan zijn korte broek hoog oprollen. Op de kant kleden we ons weer aan. Iedereen staat te kijken.

We mogen plaats nemen op stoelen. We leggen uit dat we niet op de vorige ankerplek konden blijven vanwege de enorme swell.  De chief knikt, het is ok. Dan laten we ons Medische boekje uit Tual maar weer eens zien. En ons visum. En onze inklaarpapieren. Er wordt druk gebladerd en overlegd. Ik probeer woorden op te vangen, maar mijn kennis van het Indonesisch schiet ernstig tekort. Geen idee of het overleg positief of negatief getint is. Na een half uur worden de thermometers tevoorschijn gehaald, ze doen het niet. Er wordt iemand op uit gestuurd om nieuwe thermometers te gaan halen. Ondertussen moeten we vragenlijsten invullen. De nieuwe meters arriveren, Marco heeft geen koorts, Mathies ook niet, en ik… wel. Ik begin spontaan te zweten. Ik voel me prima. Geschrokken leg ik uit dat ik me kiplekker voel. De zuster lacht vriendelijk. ‘Het is misschien de warmte, we meten zo nog een keertje.’ Na een minuut of 5 meten we nog een keertje. De temperatuur loopt terug, maar is nog steeds 37,8. Marco kijkt me boos aan: ‘Je maakt je ook zo druk! Relax toch een beetje.’ Na nog 5 minuten is mijn temperatuur 37,5. Ze laten het hierbij. We krijgen de opdracht dat we ons de komende twee weken elke dag 2x moeten temperaturen en we moeten de gegevens noteren in een schrift, evenals hoe we ons voelen. We moeten in zelf quarantaine op de boot. ‘Mogen we wel aan land?’, vraag ik gespannen. Dat is voor mij de meest priemende kwestie. De chief antwoordt: ‘Jullie mogen op de tip van het eiland het strand gebruiken. Daar wonen geen mensen.’ Hij wijst naar het oosten, daar is een enorm uitgestrekt strand. ‘We begrijpen dat jullie behoefte hebben aan bewegingsvrijheid. Maar jullie mogen niet in contact komen met de bevolking. We hebben hen al voorgelicht.’ Opgelucht gaan we terug naar de boot. We hebben land access!!! Toch is Marco minder enthousiast dan ik. ‘We kunnen niet maanden lang alleen op de tip van een eiland leven, zonder boodschappen te mogen doen.’, zegt ie. ‘Ik hoop dat we na twee weken ook naar het grote eiland kunnen.’, antwoord ik. Mij maakt het voorlopig niks uit, we kunnen aan land en dat vind ik het belangrijkste. We leggen de boot zo dicht mogelijk voor anker bij de punt van het eiland en varen met de dinghy naar het strand.

Het is een prachtig, wijd, wit strand, met een soort lage duintjes, waarachter lage rotsen liggen met droge struiken waar massa’s geiten rondlopen. Mare raced er meteen achteraan. We roepen ons een ongeluk, en gelukkig krijgt ze geen geit te pakken. Het blijft natuurlijk spannend wat er na twee weken zelf quarantaine allemaal zal gebeuren, maar ik ben vol goede moed. Tot nu zijn zelfs de meest bange mensen na een paar dagen bijgedraaid en toen hadden we niet eens officieel toestemming om aan land te mogen. En het wordt nog beter, want ook aan deze kant van het eiland lopen golven. Ik ga meteen terug om mijn surfboard te halen. De golven zijn veel en veel kleiner dan aan de andere kant, maar dat is ook wel weer relaxt. De volgende dag waait het hard, we liggen behoorlijk te rollen, maar we kunnen vast en zeker kitesurfen in de golven. Dus na een ontbijtje en school, gaan we met zijn allen naar de kant. En ja hoor, de wind komt goed genoeg door. We hebben een heerlijke sessie. Ik ben blij, zo overleef ik het wel. Mathies is ook blij, met laag water ligt het grootste gedeelte van het rif droog en hij vindt er allemaal visjes en diertjes. Ook komen er kinderen kijken. Samen met de kinderen zoekt hij naar zeediertjes. Ook de volgende dagen waait het flink, de mensen worden al vrijer en komen steeds vaker even ‘neuzen’. We krijgen een whats appje van de schooljuf, of we af willen spreken op het strand. De juf komt met de kinderen van de chief. Ze legt uit dat de chief niet bang is dat wij Covid hebben en dat hij zich voor kan stellen dat Mathies graag met kinderen wil spelen. Het is heerlijk om weer eens met een vrouw te kletsen. We hebben een ontzettend gezellige middag. Ze vertelt dat ze hier is vanwege een overheidsproject om de lokale juffen en meesters op te leiden. Ik vraag hoe dat ontvangen wordt. Eerlijk antwoordt ze: ‘Niet zo goed. De onderwijzers zijn erg conventioneel en staan niet open voor veranderingen.’ Dat vindt ze erg jammer. De chief daarentegen is veel meer open minded en ze kan het erg goed vinden met hem en zijn familie. Twee dagen later worden we weer uitgenodigd op het strand. Deze keer heeft de juf een vragenlijst bij zich van het dorp, ook hebben de kinderen tekeningen voor Mathies gemaakt. Onze harten smelten. Wat een ontzettend lieve mensen. Nog een aantal dagen later vragen we of we boodschappen mogen doen in het dorp. Dat mag niet. Wel kunnen ze boodschappen voor ons doen.

Door de aanhoudende harde wind is onze ankerplek heel rollerig geworden, het lijkt wel of we aan het varen zijn. Glazen glijden van de tafel en we moeten alles vastzetten. We vragen of we weer dichter bij het dorp mogen ankeren. Dat mag. Als de boodschappen arriveren is het een enorm gedoe om ze in de dinghy te laten, want we mogen nog steeds niet over de pier lopen. We zijn hier nu tien dagen, maar er verandert niets ten opzichte van de restricties. Dat is eigenlijk wel een tegenvaller. Dat had ik niet verwacht. En het wordt nog erger… Door de woeste zee en het niet aan mogen leggen aan de pier, is er geen plek voor de dinghy om voor anker te gaan, ook kan Marco ons niet goed afzetten op de kant omdat het laag water is en het rif ligt half bloot. We liggen nu dichter bij het dorp, maar qua rollen is het niet heel veel beter. Aan boord is het heel onplezerig, ik word zelfs een beetje zeeziek. Bovendien waait het van de planeten. Ik wil naar de kant! Maar hoe dan? Na lang wikken en wegen, besluit ik met de kitespullen en Mathies op het grote supboard naar de kant te suppen. We liggen nu aan de andere kant van de pier, en moeten dus voorbij het dorp lopen over het strand. Nou ja, zo erg zal dat toch niet zijn? We gaan immers niet door het dorp lopen en het is toch super duidelijk dat we niet ziek zijn! Het stukje suppen is een gruwelijk gevecht. Ik peddel me een beroerte. De kite hangt half in het water en zuigt water op, mijn surfboard schuift de hele tijd weg op de golven en ik kan me amper bewegen door mijn harnas. Na een hoop gevloek en getier komen we eindelijk aan op het strand. We leggen de sup hoog op het strand en lopen laag langs de zee richting de pier. We moeten er toch op de een of andere manier voorbij. Een woedende agent komt op ons afgerend. In het Indonesisch staat hij tegen me te schreeuwen. Ik zeg: ‘ik heb toestemming. Ik loop naar het strand op de punt. De zee is te wild.’ Het kan hem niks schelen. We moeten in het tentje gaan zitten. We mogen er niet langs. Ik vraag of de schooljuf komt om het uit te leggen. Na een half uurtje komt ze. Ze legt uit: Er zijn filmpjes zijn van jullie gemaakt, terwijl jullie over de kade voor het dorp lopen zonder mondkapjes, door tegenstanders van de chief. De filmpjes zijn verspreid op internet. Er komen over een paar maanden verkiezingen en de ‘tegenpartij’ gebruikt jullie om de chief zwart te maken. Ze zeggen dat hij zich niet aan het protocol houdt.’ Ik vraag wat dat betekent voor ons. Ze vertelt: ‘De chief van het grote eiland is ingelicht. Jullie moeten aan boord blijven en mogen niet meer aan land komen. De landelijke autoriteiten zullen worden ingelicht in Jakarta om te bepalen wat er met jullie moet gebeuren.’ Ik voel onmiddellijk de stress door mijn lijf gieren. Jakarta?! ‘Ok, Ik ga terug naar de boot en zal het Marco vertellen.’, antwoord ik.

Verdrietig doe ik verslag, ons plan heeft niet gewerkt. Marco vindt het ook geen aanlokkelijk vooruitzicht. Het kan wel weken duren voordat er iets besloten wordt en het is heel aannemelijk dat we, net als in Timor, geen toegang tot land meer krijgen en misschien zelfs een vaarverbod. We besluiten dezelfde avond nog door te varen naar Bali. Onze vriend Albert heeft in de afgelopen dagen steeds verslag gedaan. Hij verwacht nog steeds weinig problemen. We appen naar de chief en de schooljuf en gaan als de sodemieter het vertrek voorbereiden. We horen de hele dag niets van ze, maar als we wegvaren komen de appjes opeens binnen. Ze zijn vreselijk teleurgesteld dat we geen afscheid zijn komen nemen. Ik krijg zelfs een boos emotiecoontje. Ik voel tranen over mijn wangen lopen. Ze waren zo lief, het is niet hun schuld dat alles zo ingewikkeld geworden is, maar hier zo kwetsbaar als een speelbal in de storm blijven, en overgeleverd zijn aan de grillen van de overheid, is gewoon geen optie. Ik leg uit dat we vanmiddag contact opgenomen hebben, dat we wel afscheid wilden nemen, maar dat we al die tijd niets gehoord hebben, en dat we echt moeten vertrekken vanwege het weer. En dat we bovendien absoluut niet meer aan de kant mochten komen. Uiteindelijk begrijpen ze het en krijgen we weer lieve emoticoontjes met kusjes en hartjes. Gelukkig maar, want dit eiland, de chief met zijn familie en de juf zullen voor altijd een warm plekje in ons hart hebben. En dan zijn we nu dus op weg naar onze laatste hoop: Bali. Hoe zal dat gaan? Je leest het in de volgende blog.

Geplaatstnovember 23, 2020 doormarije73 inUncategorized

Opgejaagd wild III   7 comments

April 2020, Indonesië, Timor. Covid-19 heeft rampzalige gevolgen voor de hele wereld. In sommige landen liggen de lijken op straat omdat er geen plek is in het ziekenhuis. Operaties moeten worden uitgesteld en zo’n beetje alle landen gooien hun grenzen dicht, overal gelden reisverboden en veel mensen zijn in de greep van de angst. Bovendien is er veel onzekerheid. Vragen blijven onbeantwoord. Helpen mondkapjes wel of niet? Hoe ziek word je als je besmet raakt? Hoeveel procent gaat nou werkelijk dood?

Het gekke is dat wij eigenlijk helemaal niet zo bezig zijn met de ziekte zelf, veel meer met de gevolgen. Ten eerste hebben we sterk het vermoeden dat we het al gehad hebben, en ten tweede zitten we vrij veilig op onze boot. Maar wat te doen met de voortgang van de reis? Waar heen? Door de Ramadan heeft de Indonesische overheid besloten dat er geen binnenlandse vluchten en boottochten meer zijn toegestaan. Dat lezen we op de dag dat we voor de kust van Timor liggen en niet aan land mogen… Het reisverbod gaat de volgende dag in. Het net sluit zich steeds dichter om ons heen. Hier mogen we niet aan land, de autoriteiten willen dat we weg gaan, maar de regering van Indonesië heeft vanaf morgen reizen verboden. We kunnen geen kant op.

we kunnen praten als brugman, aan land mogen we niet

Ik voel me zo intens ongelukkig, bang en gestresst. Normaal als ik me zo voel, ga ik een eind lopen, surfen, kiten, snorkelen, fietsen of weet ik wat voor sport beoefenen. Nu zit ik vast op de boot. Marco ergert zich groen en geel aan mijn vibes en ik aan de zijne. Voor mij voelt het alsof hij doet alsof er niks aan de hand is. Ik denk om mijn gestress te compenseren. Maar zoals hij mij debiel vindt doen, vind ik het onuitstaanbaar hoe hij alles bagatelliseert. Ik besluit om de boot heen te gaan zwemmen. Het is een hele woelige zee, want we liggen onbeschut en het waait hard. Normaal zou ik er niet over piekeren om in dit klotsende water te gaan zwemmen, op de heenweg krijg ik continue spetters en golven water in mijn gezicht. Toch lucht het op. Ik ben iets rustiger als ik terug kom. Nu kunnen we overleggen.

De havens gaan vanaf morgen dicht, hier in Timor kunnen ze wel zeggen: Bali blijft open, maar welke garantie hebben we? We hebben geen direct contact, we kunnen niet bellen. Onze vriend Albert, op dat moment in Bali heeft contact gelegd met de Nederlandse ambassade. Zelfs zij weten niet precies wat het protocol is, wel/ niet in quarantaine op de boot, of in een speciale overheidsinstelling. Wel/ niet na quarantaine toegang tot land…

zie je dat kleine zwarte stipje links onder? dat ben ik. mega golven!

Als we remote gaan, hebben we in ieder geval kans een plek te vinden waar we stiekem aan land kunnen, voor mij is toegang tot land een primaire levensbehoefte. Ik word knetterlijp als ik weken vast kom te zitten aan boord. Dat weet ik gewoon. Ook Mathies stuitert de pan uit. De enige die zich er amper druk over lijkt te maken is Marco, maar goed die zit zo vaak dagen achtereen aan boord, zonder aan land te gaan. Veel vrienden geven advies, de meeste zeggen: ga remote, je kunt altijd nog Bali als laatste optie aandoen. Maar waar gaan we dan heen? Ik wil ergens heen waar we op z’n minst aan land kunnen proberen te komen en waar ik kan surfen. We besluiten naar Palau Raijua te varen, dat is een piepklein eilandje heel zuidwestelijk. We hebben veel eten, drinken en benzine. We kunnen voorlopig vooruit zonder in de problemen te komen. We varen ’s nachts aan de oceaankant voorbij het eiland, op Google Maps hebben we gezien dat daar weinig bebouwing is. We varen tot het uiterste zuidwesterlijke puntje. Daar lopen prachtige golven, en we hebben een ankerbaai gezien (lang leven de satellietbeelden op Google) direct naast de pointbreak. We ankeren in de vroege avond en ik sta op de boeg met de verrekijker. Ik moet op ondieptes letten, maar ik heb vooral oog voor de brekende golven. Mijn hart maakt een sprongentje. Dat belooft wat voor morgen! We gooien het anker uit en doen een schietgebedje. Hopelijk worden we met rust gelaten… Als ik ’s ochtends wakker word, is het eerste wat ik doe, de golven checken. Het ziet er veel belovend uit, ook nog geen bootje met officials… zou ons plan gelukt zijn? Misschien wonen hier aan deze kant überhaupt geen mensen. Na een snelle koffie en broodje spring ik meteen op mijn sup. Ik moet een heel eind peddelen, maar dat kan me niks schelen. De golven zijn mega groot, zeker 2.5 meter, maar ze lopen prachtig en ik heb de tijd van mijn leven. Als ik na twee uur terug kom op de boot, zie ik een groepje mensen op de kant staan kijken en wijzen naar ons. Oh jee… wat gaat er nu gebeuren? Voorlopig even niks.

Na drie dagen op de boot, is ook Mathies wel toe aan wat beweging, we gaan snorkelen langs de rotsen. Na ‘t snorkelen gaat hij op een sup snorkvissen, wat boffen we toch met dit kind. De enige die nog steeds maar op de boot vast zitten zijn Mare en Marco. De laatste heeft er geen enkel probleem mee, maar de eerste wel. Ze staat aan één stuk door naar de kant te kijken met een intens droevige blik in haar ogen. Landtoegang is echter super tricky, er klappen enorme golven op het strand, er is geen plek om de dinghy veilig voor anker te leggen… Hoe gaan we dat doen? Marco zegt: ‘Ik zet jullie af op de rotsen.’ Ik kijk naar de plek die hij aanwijst: als er een golf langs de rots komt, is het water hoog genoeg om omhoog te kunnen klimmen, als de golf voorbij is, steekt er een steile, kale wand uit het water. Het is een kwestie van timen, mij lukt dat wel, maar hoe moet dat met Mare en Mathies? Ik vind het te gevaarlijk. ‘We kunnen beter naar t strand zwemmen’, zeg ik. Marco twijfelt even, de golven die op het strand breken zijn echt groot. Toch gaat hij akkoord. We trekken flippers aan en doen onze schoenen/ slippers aan onze handen. Marco vaart zo dicht mogelijk naar het strand, tussen twee sets golven springen we overboord. Als we naar de kant zwemmen, zie ik achter me al een flinke golf aankomen. ‘Wachten Mathies, als deze golf voorbij is, zo hard mogelijk naar het strand zwemmen!’, roep ik. Mare gaat voorop, ik hou mijn hart vast als ik haar in die enorme golf zie verdwijnen, maar als de golf zich terug trekt van het zand, staat ze daar zich uit te schudden. Gelukkig, ze heeft het gehaald. Nu wij nog… we proberen tussen twee golven aan land te klimmen, maar als we er bijna zijn, klapt er toch een golf over ons heen. Ik land met mijn knie op een steen en voel een stekende pijn, maar het enige waar ik aan kan denken is Mathies, als hij maar niet met zijn hoofd op een steen is geklapt. Snel kruip ik over het zand naar het droge land, ik zie Mathies hetzelfde doen. Gelukkig is hij er zonder kleerscheuren vanaf gekomen. We zijn aan land! Het is heerlijk om weer lekker rond te kunnen lopen. Mare racet van hot naar her, zelfs Mathies klaagt niet over het wandelen, maar geniet. Als we voorbij de rotsen zijn, zien we in de verte allemaal kleine hutjes, er lopen mensen rond en we zien vuurtjes. Shit… toch niet zo verlaten als we hoopten. Snel draaien we ons om en lopen weer terug. Het is beter dat niemand ons ziet. Toch komen we mensen tegen, we knikken hen toe en doen alsof het de normaalste zaak van de wereld is, dat we daar rondlopen. Als we weer bij de rotspunt aankomen waar Marco ons kan oppikken, fluiten en wuiven we, Marco komt eraan. De situatie is echter veranderd. Het water komt minder hoog. We besluiten van de rosten af te springen. Mare wil niet zelf springen, dus moet ik haar in het water gooien. Ik vind het echt rot om dat te moeten doen, dat arme beest. Ze is doodsbang. Maar het moet, met een flinke plons, gaat ze koppie onder, dan komt ze boven en zwemt snel naar Macro in de dinghy, Mathies vindt het wel leuk om van de rots af te springen, en ik ook. Deze eerste dag is een mega succes. Het was zo fijn om weer te kunnen surfen, snorkelen en wandelen. Ik voel me als herboren.

De volgende ochtend stap ik weer direct op mijn sup, op naar de golven. Ik zeg tegen Marco en Mathies: ‘Hou me in de gaten met de verrekijker, de golven zijn namelijk nog hoger dan gister en ik ben een beetje bezorgd om daar zo in mijn uppie te zijn, het is een half uur peddelen vanaf de boot.’ Ze beloven het, al zeggen ze ook: ‘Ga gewoon niet, het is te ver en te gevaarlijk’ Ik heb er geen oren naar. Na al die maanden zeker, NIET gaan surfen als er zulke mooie golven zijn. Toch voel ik me best onzeker. De golven zijn echt heel hoog, na een uur ben ik doodmoe, het vergt al mijn concentratie om niet te vallen, en gespoeld te worden. Ik wil terug naar de boot peddelen, maar kom in een enorme stroming terecht. Ik peddel een half uur voluit zonder ook maar een millimeter dichterbij de komen, ik raak uitgeput, wat moet ik doen? Ik roep en wuif en schreeuw, maar geen Marco die me komt halen… Ik dwing mezelf kalm te blijven als ik nu ga huilen, put ik mezelf extra uit. Wat moet ik doen, ik kan me niet mee laten voeren met de stroming en dan ergens anders aan land gaan, geen idee hoever de stroming voert de oceaan in. Het enige wat ik kan doen is proberen via een golf dichterbij land te komen en dan misschien gaan lopen? Ik loop dan wel het risico dat mijn board beschadigd op het rif, maar beter dat dan afdrijven en verzuipen. Ik peddel weer terug de golven in. De eerste golf die probeer te pakken, mis ik. Ik val, vliegensvlug klauter ik weer op mijn board. De volgende golf pak ik, en ik kom een heel eind. Ik schat dat ik misschien toch dichter langs de kant terug kan komen, zonder in de mui terecht te komen. Ik peddel zo hard als ik nog nooit gepeddeld heb, en het lukt me. Ik word niet op het rif gezet door golven, precies tussen twee sets kom ik voorbij een tricky rotspartij en dan kan ik terug peddelen. Doodmoe en trillend kom ik thuis. Verontwaardigd en met tranen in mijn stem leg ik uit wat er gebeurd is. ‘Waarom kwamen jullie me niet redden? Ik heb zolang geroepen en gezwaaid met mijn peddel!’ Het simpele antwoord luidt: ‘We keken met de verrekijker en zagen je niet meer. We dachten dat je aan land gegaan was om terug te lopen.’ Mathies voegt eraan toe: ‘Gelukkig ben je nu veilig! Je mag daar niet meer in je eentje surfen!’

de derde dag komt er een bootje langszij

Vlak daarna zien we mensen op de rotsen staan kijken naar ons. Wat doen ze daar? Dat wordt snel duidelijk. Binnen 15 minuten staat er een heel circus, auto’s, militairen en mensen groepen samen op de rotsen, ze staan te schreeuwen in een megafoon. We besluiten er heen te varen in de dinghy. We zijn dus niet onopgemerkt gebleven… Als we in de beurt van de rosten drijven zetten we de motor uit. De militair tettert: ‘Wat doen jullie hier? Je mag hier niet zijn. Covid-19! Ga weg!’ We leggen uit dat we niet weg kunnen: motor problemen en geen wind. Nood situatie. Daar hebben ze even niet van terug. Ze kijken wel iets minder boos en roepen dat ze gaan overleggen. We mogen niet verplaatsen. Nou dat waren we toch al niet van plan. En er zal een bootje komen met officials om de situatie te bespreken.

Er gebeurt niks meer die dag, en Mathies, Mare en ik gaan nog een keertje wandelen op dezelfde manier. De volgende ochtend ben ik mijn stress van de vorige dag weer vergeten en ga toch weer surfen. Deze keer spreek ik af dat Marco me na anderhalf uur moet komen halen, dan kan het echt niet misgaan. De golven lopen minder mooi, het lijkt wel of de swell nog meer toegenomen is en er meer wind, was ik hier nu maar gewoon op mijn surfboard, dan zou de wind minder uitmaken. Maar er is geen plek om de dinghy veilig te ankeren, soms breken de golven over de hele linie. Als Mar me komt halen, vraagt ie: ‘Is het niet goed om te kiten?’ ‘Vast wel’, antwoord ik, ‘alleen is er geen plek om te starten. Dat heb ik gisteren al gecheckt, het strandje voor het rif ligt in de luwte van de duinen, de wind komt schuin over land. En hoe moeten we elkaar in godsnaam redden? We kunnen de dinghy niet voorbij de brekers voor anker leggen.’ Teleurgesteld moet Marco dat beamen. ‘Je moet met meer mensen zijn en dan moet iemand stand by blijven in de dinghy. We varen terug naar de boot. De golven zijn inmiddels zo groot dat we niet meer naar het strand durven te zwemmen. Mathies en ik gaan een beetje rommelen op de sups met snorkelbrillen.

de officials in Raijua zijn ontzettend aardig

Eind van de dag komt er een boot vol mensen, wel twintig. De officials komen aan boord, er is een schooljuf mee als tolk. De mensen zijn super vriendelijk. Ze willen ons helpen, ze brengen water en noodles. Ze vragen wanneer we weer weg kunnen, we zeggen dat we dat niet precies weten. Ze zeggen dat we naar het dorp moeten komen voor een medische controle. Kan dat wel met de kapotte motor? We leggen uit dat een klein stukje niet zo erg is, dat we de volgende dag zullen komen, en dan vertrekken ze weer. Vlak voor het avondeten, schrik ik me rot. De golven zijn inmiddels zo groot dat ze beginnen te breken op een punt waar ze niet eerder braken en ze lopen bijna door tot waar wij liggen. Angstig roep ik: ‘Mar! We moeten hier NU weg! Kijk dan, de golven beginnen vlak bij ons te breken.’ Eerst denkt Marco nog dat het wel mee zal vallen, maar dan moet hij het ook beamen. Helaas begint het al donker te worden, en in het donker varen we richting het dorp. Best spannend, want kloppen de kaarten wel? Met een schijnwerper sta ik voorop. We willen natuurlijk ook niet over een klein vissersbootje heen varen. In het donker gaan we voor anker. Die nacht slapen we onzeker, hoe zal de controle morgen verlopen? Zouden ze ons toestemming geven om te blijven en om aan land te komen? Volgende blog weet je het!

Geplaatstnovember 11, 2020 doormarije73 inUncategorized

Opgejaagd wild Deel II   2 comments

Covid-19 krijgt de wereld in zijn greep, ook Indonesië beseft dat er iets ernstig mis is, iets wat niet verdwijnt door met zijn allen in de Moskee te gaan zitten bidden. En dus wordt ons tripje richting Timor een totaal andere ervaring dan we ooit hadden kunnen voorzien.

Het begint allemaal aperelaxt. We hebben zoiets van: ‘Ah, het zal allemaal wel meevallen. We hebben ons Groene Health book, we hebben een visum, we zijn ingeklaard.’ En in de eerste baai, is ook weinig aan de hand. Niemand komt op ons af, zoals op de zandbank en we genieten van de prachtige baai, het strand, en de rust. Heerlijk na al die maanden aan de kade. Geen inkijk en aanloop. Ik kan gewoon in mijn blootje rondlopen en dat heb ik gemist. Een van de grote voordelen van ankeren is dat je echt heel vrij bent, geen buren, alleen water om je heen.  De mensen uit het dorpje blijven bij ons uit de weg, en wij laten hen met rust. Beetje vreemd is het wel, normaal zouden we zeker het jungle paadje volgen naar ‘t dorpje, nu echter niet.

De volgende baai heeft helemaal geen dorpje, en het is er adembenemend mooi, wel varen er allerlei vissersbootjes voorbij en kano’s, de mensen zwaaien vriendelijk. We snorkelen en krijgen kokosnoten van de vissers op het strand. De jongens klimmen met een rotgang de palmboom in. ‘Ik ga t ook proberen’, zegt Marco. En hup, daar gaat ie, tot aan de bladeren. De jongens joelen. Ondanks alle schoonheid voel ik een enorme drive om door te varen. We zijn al drie maanden in Indo, en ik heb nog geen een keer gesurft (behalve dan, die keer in Bali) Dus gaan we na twee dagen weer verder. Deze keer gaat het heel anders. Er komt meteen een boot aanvaren. Er zitten mensen in soldatenpakken in met handschoenen aan, en mondkapjes op. Ze hebben hun mobieltjes in de aanslag en maken filmpjes terwijl ze onze boot filmen. Ze zeggen: ‘Jullie kunnen hier niet blijven, jullie moeten weg.’

Wij antwoorden: ‘Het spijt me meneer, maar we gaan nu niet weg. Er is geen wind meer en we blijven hier overnachten en we wachten ook tot de wind terug is. We zijn een zeilboot en hebben wind nodig. Kijk, we zijn ingeklaard en hebben een Healt document.’

De soldaten maken overal foto’s van, ze gaan contact opnemen met hun bazen. Ze weten niet wat ze met de situatie aan moeten. We vragen of we benzine, fruit en een simkaart in het dorp kunnen kopen. Ze schrikken zich dood: ‘Nee! Jullie mogen niet naar het dorp!’ Ze gaan de spullen voor ons kopen. ‘ s Avonds komen ze in het donker terug met fruit, benzine, maar geen simkaart. Dat is wel jammer, want ons nummer uit Tual werkt hier niet. En we vragen ons af hoe het nou precies zit. Wat zijn onze rechten? We blijven nog een dag en een nacht. Het snorkelen is waanzinnig mooi. We kunnen ook op een zandplaatje wandelen met Mare, maar dan komt de wind terug en besluiten we weer door te varen. We schuiven echter maar een piepklein stukje op. Maar komen weer in een waanzinnig mooie baai aan. Inmiddels beginnen we bijna te wennen aan de boot vol soldaten, in vol-corona-ornaat die ons filmen op hun mobiel. Toch is het een rotgevoel om zo onwelkom te zijn. Deze baai, heeft een rifje en wonder-boven-wonder loopt er een klein golfje. Ik ga meteen op pad en scoor wat ritjes. Ik voel me meteen zo blij, zo blij. De wind laat op zich wachten, maar in deze baai voel ik niet zo’n onrust. Het is ook zo mooi en de mogelijkheid om even een beetje in de golven te zijn, ook al zijn t piepkleine golfjes, maakt dat ik me weer wat meer ZEN ga voelen. Het is ook niet niks om gegrepen te zijn door het surfvirus, en in een land te zijn wat wereldberoemd is om zijn waanzinnige golven, maar daar maar niet te zijn. (Ik weet t, alleen surfers begrijpend dit, alle andere mensen verklaren mij voor gek.) Na een dag of drie besluiten we weer verder te hoppen. Maar niet voordat we verse groente ingeslagen hebben. Dat is geen enkel probleem, want de mensen zijn niet meer bang, maar gewoon nieuwsgierig. Ze komen nu in hun kano’s langszij en willen kokosnoten, papaya’s en bananen verkopen. Wij willen dat met alle liefde doen, win-win-situatie. Ook wandelen Mathies, Mare en ik nog de berg op en ga ik met de dinghy naar de volgende baai om echte groente kopen: boontjes, een soort spinazie en watermeloenen. Het is een leuk avontuur. De oude-man-die-het-land-bewerkt, heeft op een cruiseship gewerkt en spreekt goed Engels. De prijs voor de groente kan ik met de helft afpingelen, gelukkig ken ik de prijzen van de markt in Tual uit mijn hoofd.

Onze laatste stop voor Timor is een atol. Dit keer ben ik eerlijk gezegd blij met de twee soldaten die in de boot bij de andere mannen zitten. De mannen stinken een uur in de wind naar alcohol, klaarblijkelijk stoken ze hier hun eigen arak. Ze hebben bloeddoorlopen ogen, klimmen meteen aan boord en beginnen bijna rond te lopen. Gelukkig is Marco een mega Alfa van 1m90 en niet zo snel geïntimideerd, vriendelijk doch dringend sommeert hij ze van boord, terug hun bijboot in. We laten aan de soldaat onze papieren zien en het is wel best. De zon is bijna onder en de mannen gaan weer op huis aan. Die nacht vissen Marco en Mathies van de boot en vangen grote, dikke vissen! Heerlijk! De volgende dag ziet er veelbelovend uit: midden in de atol, wederom een schitterend eilandje met een parelwit strand, een lange zandbank en het waait! Vliegensvlug verzamel ik de kitespullen en we vertrekken richting strand. De wind blijkt net aan goed voor 12meter, en we kunnen een uurtje kiten en dan is het al op. Maar toch, het was heerlijk! De dag erna geen wind, wel golven. Ik ga naar een pas, waar ik golven zie breken. En eindelijk kan ik in krachtige golven surfen. Ik ben op mijn sup, ik ga nooit meer zomaar buiten op een rif op mijn surfboard. Weet je nog dat onze vriend Dominique in de Tuamotus aangevallen is door een Lemonshark? Nou, ik herinner het me nog als de dag van gisteren en ga nooit zomaar op een nieuwe plek in mijn eentje surfen. (Tenzij het natuurlijk een bekende surfspot is)

Na drie dagen varen we weer verder. Het tochtje is voor mij het mooiste tochtje van de hele wereldreis. We zeilen tussen de eilanden, het water is spiegelvlak en we komen terecht in een enorm spektakel: dolfijnen, pilotwhales, bultruggen, gewone vissen, zoals tonijnen en als klap op de vuurpijl orka’s. De orka’s zien we op een ander moment, maar wat een beestenboel! Zo gaaf! In de verte steekt een piek van een vulkaan op Flores door de wolken. Ik weet dat het straks niet makkelijk zal zijn om in Timor in de haven aan te komen, maar voor nu is het leven even volmaakt.

Vlak voor we de haven van Kupang invaren ankeren we even in een baaitje, we zwemmen er en laten Mare poepen. Dan varen we naar de baai van Timor, we besluiten een piepklein dorpje aan te doen, niet de grote haven. We gokken mis. De mensen raken totaal in paniek. Soldaten en agenten komen in allerijl aan racen op fietsen en brommers. We moeten plaatsnemen aan de voet van de vuurtoren. Angstige mensen met mondkapjes gebaren boos naar ons dat we weg moeten. We glimlachen en zeggen: ‘Geen zorgen, we zijn ingeklaard. We zijn niet ziek. We hebben een visum.’ Het maakt niks uit, we moeten weg van de agent. Wel mogen we in het dorp motorolie kopen. Een sliert mensen volgt ons, de nieuwsgierigheid wint het wederom van de angst. In Kupang gaan we aan land. Er lijkt niks aan de hand hier, we worden veel minder aangestaard en drinken een biertje in de stad op onze overwinning. Morgen doen we wel boodschappen. Maar weer zitten we er grondig naast. Een agent staat naast onze dinghy. Hij zegt dat we niet van boord mogen en dat morgen de havenmeester komt met de mensen van de health devision. En ja hoor, de volgende ochtend vroeg vaart er een kustwachtboot langszij. Wel acht mensen in corona-pakken komt aan boord. We mogen niet aan land, wat we ook zeggen. Ze willen boodschappen voor ons doen, dus uiteindelijk gaan twee mannen van immigratie naar de supermarkt met een mega lange boodschappenlijst, via whats app video call overleggen we welke spullen we moeten hebben.

Ik raak ondertussen in paniek. Wat als het overal zo gaat? Inmiddels hebben we weer internet en we hebben gelezen dat er een travelban over heel Indonesië is uitgeroepen. Ik maak me vreselijk druk. We appen met vrienden en Albert. Hij denkt dat het op Bali mee zal vallen, in het ergste geval twee weken quarantaine. Maar waar moeten  we dan in quarantaine, op de boot of in een ziekenhuis? Hoe moet dat dan met Mare? Het is ongeveer  vier tot vijf dagen zeilen tot aan Bali. Bali is ook in een soort lockdown, je mag niet vrij over het eiland rijden, er geldt een avondklok, de havens zijn waarschijnlijk dicht… Wat moeten we doen? Er zijn twee opties:

  1. We gaan naar het aller zuidelijkste eilandje Rayua, en hopen dat de corona-stress daar niet is doorgedrongen.
  2. We gaan naar Bali en lopen het risico weg gestuurd te worden of in quarantaine gezet te worden in een ziekenhuis. Geen oppasser op de boot en Mare zonder eten en drinken achterlaten…

In het volgende deel lees je wat het geworden is!

Geplaatstnovember 3, 2020 doormarije73 inUncategorized

Opgejaagd wild, deel I   1 comment

Sinds januari 2020 is een groot deel van de wereld in de ban van het Covid-19 virus. Wij hebben er pas sinds maart echt mee te maken gekregen. Tot die tijd was het voor ons alleen heel heftig nieuws dat we volgden via de media en berichten van thuis, vooral doorspekt met allerlei grappen via what’s app. Vanaf maart verandert dat in de Molukken, Indonesië, van de ene op de andere dag, en worden wij als blanken opeens aangesproken als Corona-brengers. Het lijkt wel of de mensen totaal geen idee hebben waar ze het over hebben. Er rijdt een legerwagen door de straten met een hoop toeters en bellen om de stoep met chloor water in te sprayen, een mondkapje draag je als je ziek bent, (dan blijf je dus niet in thuis-quarantaine) je draagt het niet als voorzorgsmaatregel, en de ziekte komt uit Europa… Wat wil je ook als de minister van Volksgezondheid tijdens een officiële verklaring verkondigt dat het Covid-19 virus niet in Indonesië zal uitbreken omdat er genoeg gebeden wordt in de Moskee.

we kunnen niet meer zomaar aan land soms worden we echt weg gestuurd

Mijlpaal

Op 1 april 2020 checken we uit in Tual, Zuidelijke Molukken. We zijn er 3 maanden geweest, en het is vooral in het begin heel leuk. We zijn aangekomen in Indonesië! Echt een mijlpaal, we hebben er zo naar uitgekeken, een nieuw continent. Het is ook echt een andere wereld. We kunnen voor een habbekrats een scooter huren, overal is heerlijk eten te koop in stalletjes langs de weg, en de gezichten om ons heen komen ons zo bekend voor. Omdat we aan de kade liggen, hebben we veel aanloop van nieuwsgierige mensen. We voeren simpele conversaties via Google Translate en oefenen hard om een beetje Indonesisch te leren. Er zijn geen andere zeilers, of toeristen. Maar onze vriend Patrick en zijn broer Vincent komen op bezoek in januari. (zie de vorige blog) Dat is echt mega gezellig! We doen alle mooie plekjes in en rond Tual aan, en het is altijd zo leuk om ons leven door de bril van onze logees, vrienden te zien. Opeens ervaar je dan weer hoe bijzonder het is wat we doen en meemaken. In januari is het weer heel mooi, er is zelfs wind om te kitesurfen en het snorkelen is ook prachtig!

Leerzaam

Drie maanden aan de kade van Tual is echter veel te lang, vooral omdat het de hele maand februari elke dag uren lang regent. En in maart regent het ongeveer de helft van de dag, dat is al een hele verbetering. Desalniettemin ben vóóral ik het helemaal zat. Er valt niets meer te kitesurfen, surfen kan er überhaupt niet, echt hiken is er ook niet echt bij en Tual is een piepklein eilandje. Ik verveel me, voel me eenzaam (ik mis het hebben van een vriendin om mee te kletsen) en kom de dagen door, door te mediteren en een cursus te volgen van Deepak Chopra over overvloed in je leven, zeer leerzaam. Ondanks mijn onderliggende gevoelens probeer ik elke dag iets te vinden wat de dag bijzonder maakt, en dat lukt me het best in de natuur. Ik heb een wild pad gevonden waar het wemelt van de vlinders en samen met Mare wandel ik daar elke dag rond. Op die plek ervaar ik overvloed, precies zoals Deepak me leert. Verder kijk ik stiekem vooral uit naar ons vertrek. Ik hoor je al denken: ‘Waarom zijn jullie daar dan gebleven?’ Simpel, de wind is westelijk in die maanden. Dus we konden niet doorvaren. Wel wilden we naar Sorong, om naar de walvishaaien te gaan kijken, maar het weer is zo wisselvallig dat we ook daar niet heen varen. Bovendien is Marco begonnen aan reparaties aan Silverland, en elke keer als het een paar dagen droog is, is de boot niet vaarklaar.

Flitsbezoek Bali

Het hoogtepunt in de maand maart voor mij is een fitsbezoek aan Bali voor een medisch onderzoek, Mathies gaat mee om me te helpen, want opeens heb ik weer vreselijke uitstralingspijn in mijn been en de schrik slaat me om het hart, ik zal toch niet weer een hernia hebben? Godzijdank is de uitslag super goed: geen hernia en de tussenwervelschijf is prachtig genezen, ik heb er zelfs nog vloeistof inzitten.

Waar komt die pijn dan vandaan? Stijfheid, ik krijg stretch oefeningen en de pijn verdwijnt als sneeuw voor de zon. Als ik mijn rug stretch voel ik de wervels op hun plek schieten. Met deze super uitslag kan ik in Bali eindelijk weer surfen en even het leven hemels. Maar dan word ik de ener laatste dag voor vertrek naar Tual plotseling ziek, hele hoge koorts, 39,9. Even een stress-momentje, want er heerst natuurlijk al Corona, kunnen we wel terug vliegen naar Tual? Marco is ervan overtuigd dat binnen een week de grenzen dicht gaan, net als in Europa en hij hamert op een snelle terugreis. Gelukkig zakt mijn koorts de 3e dag naar 37,8, de dag van vertrek. In Bali worden we niet gecheckt, geen temperatuur, niets. Ook niet in Jokya, ook niet in Makasar, totdat we op Ambon aankomen. Opeens overal grote voorlichtings- borden, voorlichting op tv over mensen in plastic pakken die reizigers checken en meenemen in afgesloten busjes naar quarantaine zalen. Daar zit ik dan, niet wetend of ik nog koorts heb… En ja hoor, als ik naar de gate loop van het vliegtuig, richt een jongen zonder waarschuwen ineens een hand thermometer op mijn voorhoofd. Ik voel mijn hartslag verdubbelen en zet mijn pokerface op, zonder met mijn ogen te knipperen kijk ik naar het diplay, 37C, niets aan de hand. Ook Mathies komt er door en na een vlucht van 3 uurtjes zijn we weer ’thuis’. De ziekte zet door, bij mij, bij Mathies en ondanks al Marco’s voorzorgsmaatregelen (de hele dag sprayen met 100% alcohol, apart slapen, mondkapje, en de wc schoonmaken) ook bij Marco. We zijn alle drie 2 weken flink grieperig, met een zware, raspende hoest. Hebben we nu Corona gehad? We zullen het nooit weten. Tests zijn niet beschikbaar. We blijven op de boot om besmettingen met andere mensen te voorkomen. Na de ziekte voelen we ons erg onzeker. De tendens is dat vooral blanke Europeanen aangekeken worden als Corona verspreiders, ik voel me gediscrimineerd. Op de markt hoor ik steeds vaker ‘Corona’, als ik voorbij loop. En mensen lopen met een boog om me heen.

Het voelt als een bevrijding als we 1 april de trossen losgooien om eindelijk door te varen! De enige die sip is, is Mathies. Hij vond het heerlijk om aan de kade te liggen en de hele dag met de vissers op te trekken. Hij heeft een aquarium voor zijn 12e verjaardag gekregen en hij heeft een baby snappertje, genaamd Stripy, gevangen. Het visje komt naar hem toe als hij hem voert. We gaan naar de westkant van Tual om daar op een windraam te wachten, echt overtuigende wind is niet voorspeld, maar we willen verder varen. Als het aan mij had gelegen, had ik alle tanks vol diesel gegooid en was ik zo in 1 ruk naar Rote gevaren om daar op de sufspot te gaan liggen om minstens een maand alleen maar te surfen, voordat ik ook maar aan iets anders zou denken. Maar goed, zo zit Marco niet in elkaar en de zandbank is ook een leuke plek.

Onzekerheid

Op 3 april 2020, komt er een legerbootje met soldaten in vol ornaat naar ons toe bij de zandbank. Ze hebben mondkapjes op, handschoenen aan en durven niet dichtbij te komen. De conversatie verloopt moeizaam, ze spreken bijna geen Engels. Wel kunnen wij hen duidelijk maken dat we al drie maanden in Indonesië zijn en een visum hebben, evenals een Green Healtbook en dat we geen Corona hebben. De soldaten hebben het over Force Major, geen idee wat dat is, iets met gesloten grenzen. We hebben op de zandbank geen internet verbinding, dus we kunnen het ook niet aan  Albert, onze steun en toeverlaat, die in Bali woont, vragen.

Ze geven aan dat we wel door kunnen varen naar het Zuidelijke eiland, Yamdena, maar dat we ons daar weer moeten melden bij de Immigratie in de hoofdstad. ‘Wat vind jij, Mar?’, vraag ik. Ik voel de bui al hangen… Zitten we daar straks wéér vast, nog geen surfplek… Gelukkig antwoordt Marco: ‘Ik ga me helemaal nergens melden. We gaan gewoon naar remote plekjes en houden ons aan ons plan. We zeilen naar het westen.’

Geplaatstnovember 2, 2020 doormarije73 inUncategorized